aan de moeder toe en daarmee, zooals in Zuid-Beloe blijkt, al wat die kinderen aan bijzondere verdiensten ontvangen. De man behoudt slechts die goederen, die hij in het huwelijk heeft meegebracht. De door gezamenlijken of afzonderlijken arbeid verworven goederen tijdens het huwelijk, behooren beiden echtgenooten toe. Tegenwoordig echter treft men in de bezitskwestie vele varianten aan.

De bezitsordening in het huwelijk is, wat de poesaka-goederen betreft, ook geheel georiƫnteerd naar de vrouw. De man zit erbij, waakt erover, maar de vrouw heeft ze in haar bezit en toont ze u soms in grooten angst voor de voorvaderen in huis. Ruiten mogen deze schatten niet komen. Eveneens is de erfordening op het vrouwelijk element in de samenleving gebaseerd. Sterft de vrouw, dan is de man vrij en kan blijven of naar zijn familie teruggaan. De kinderen echter blijven bij de zusters van moeder. Slechts de meisjes, niet de jongens, erven en als een huwelijk kinderloos is, erft de moeder of de zusters van de vrouw, maar niet haar man. Ambten door den man bekleed, zooals radja, dorpshoofd, enz. zijn in Zuid-Beloe eveneens erfelijk in de vrouwelijke linie. Niet de zoon volgt zijn vader op, maar de oudste zoon van diens oudste zuster. Een radja, ofschoon van den hoogsten adel, kan een vrouw nemen van lager afkomst, naar gelang hij verkiest, omdat het vrouwelijke bloed slechts erfelijkheidsrechten en daarmee verplichtingen geeft. Zijn zusters echter mogen om die reden slechts trouwen met adelijken, omdat zij de familie voortzetten, en adelijk en aanzienlijk moeten houden. In Noord-Beloe bij de radja's en sommige voorname personen is, waarschijnlijk van het Noorden komend, veelal de vader rechtelijke ordening ingeslopen. Deze gaat lijnrecht tegen de moederrechtelijke orde in. Hier is het 't meisje, dat naar den man trekt en wel gekocht wordt. Voor haar kracht, lichaamsbouw, borsten, mond, neus en oogen wordt een afzonderlijke prijs betaald. Na betaling hiervan, wordt met een gouden plaat een lijn op den grond getrokken, tusschen haar en haar familie ten teeken, dat ze nu afgescheiden en bij de familie van den man behoort. Na den dood van den man is ze daarom niet vrij, maar trouwt met een ander familielid van den man, of wordt weer voor een bruidsprijs aan vreemden door de familie van den man uitgehuwelijkt. Na haar dood wordt zij dan ook bij de familie van haar man begraven. Ofschoon ook in dit huwelijk de moederrechtelijke idee nog voortleeft, namelijk dat het vrouwelijke bloed slechts de erfelijkheid bewerkstelligt, erven evenwel hier niet de meisjes, maar de jongens en behooren alle goederen aan den man toe. Bij ambten volgt zijn zoon hem op en niet die zijner zuster.

Bijzonder belangrijk is volgens spreker de kwestie van de positie der vrouw in streken waar zuiver moederrecht heerscht. De vrouw is ongetwijfeld de baas over de goederen, vooral over de poesakagoederen. De man echter is de bewaker ervan, hij gaat er op uit om wat te verdienen, om nieuw land te zoeken, enz. Ook over de kinderen, vooral als de jongens herhaaldelijk adatboetes oploopen wegens een' zedelijk delict in de kampong, spreekt hij een hartig woordje