mee, maar echter ook de broers van moeder, omdat het immers over bezit gaat van hun eigen familie. In die gevallen waar naar vaderrechtelijke ordening getrouwd is en de vrouw bij de familie van den man woont, is haar sociale positie zeer gefnuikt. Zij heeft over het bezit niets te zeggen, wèl mede over de kinderen, omdat ze immers van haar bloed zijn. Lij hevige ruzie tusschen man en vrouw in dit huwelijk kan het wel eens gebeuren, dat de man haar het zeer zware en krenkende verwijt toeslingert: ik heb je toch met mijn bezit gekocht, gij behoort toch bij mijn bezittingen.

Hiermede heeft de spreker in het kort de grondslag en de hoofdlijnen der sociale orde van Beloe aangegeven.

Pater H. Geurtjens meent dat de term „koophuwelijk" geen goede benaming is voor dezen huwelijksvorm. Op plaatsen toch waar deze huwelijksvorm nog in vollen bloei bestaat, heeft hij met een koop al heel weinig gemeen. Daar is het een wederzijds uitwisselen van geschenken; van den eenen kant goederen, die op den man betrekking hebben; van den anderen, die welke tot de vrouw behooren, en deze wederzijdsche schenkingen moeten in volkomen waardeverhouding tot elkander staan. Het is dus geen eigenlijke bstaling, waardoor de vrouw overgaat in het bezit van den man. Het is veeleer een transactie, waardoor de man bijzondere rechten verkrijgt over die vrouw en een blijvende band ontstaat tusschen de wederzijdsche families.

De benaming van koophuwelijk beantwoordt dus zeer slecht aan de zaak, die er door wordt aangeduid en behoort dus zeker niet gebruikt te worden.

Dr. Vrokiage zeide te begrijpen welke stammen, die reeds breedvoerig in zijn boek „Die sozialen Verhaltnisse Indonesiens" zijn besproken, door den heer Geurtjens bedoeld worden. Bij de Beloes ligt echter deze zaak geheel anders, omdat hetgeen de familie van den man bijdraagt op het huwelijksfeest belangrijker grooter is, dan de geschenken, die de familie van de vrouw teruggeeft. De families waarbij deze huwelijksvorm voorkomt, hebben meestal liever meisjes dan jongens, juist om het groote voordeel bij het uithuwelijken, waarna het meisje door een plechtig ritueel onteigend wordt aan haar familie en ingelijfd bij de familie van den man.

'>rof- F'scher deelde mede het geheel met de opmerkingen van I . Geurtjens eens te zijn. Hij stelt dr. Vrokiage de vraag, als hij de bruidschat zoo duidelijk een koopsom acht, wat dan de man opTimor doet, die van zijn vrouw afwil. Verkoopt hij haar verder door? Dit zou toch logisch zijn in den gedachtengang: bruidschat = koopen. Hoe staat het met de scheiding ? Kan de vrouw ook het initiatief tot scheiden nemen?

Een dergelijke verder verkoopen, antwoordt dr. Vrokiage zou ogisch zijn voor een slavin, deze kan verder verkocht worden niet echter een vrouw uit den vrijen stand. Men moet zich niet zoó uitsluitend vastleggen op het idee „koopen", maar evenzeer den aard van het gekochte in oogenschouw nemen. Zoo mag iemand een ge-