ontbreken en dat de oceaanbodem zich vrijwel als een volkomen vloeistof zou gedragen, zij het dan met een zeer groote taaiheid, zoodat de weerstand slechts afhankelijk zou zijn van de snelheid der beweging. Bij een zeer geringe snelheid zouden dus reeds vrij geringe krachten een beweging kunnen veroorzaken. Als oorzaak der beweging nam Wegener de poolvlucht van de continenten naar den equator aan, doch dit moet wel als uitgesloten geacht worden, daar deze kracht als te gering moet worden beschouwd. Een bezwaar tegen bovenstaande opvatting is, dat volgens de heerschende begrippen, de basalten van den oceaanbodem een drempelweerstand hebben, dat wil zeggen een weerstand beneden welke geen beweging mogelijk is, die grooter is dan de breukkracht der granieten van de continenten. Het continent zou derhalve eerder in elkaar gedrukt worden dan de oceaanbodem. Men zou nog aan een omkristallisatie der oppervlakte-lagen kunnen denken, zoodat men onder invloed daarvan een dergelijk proces krijgt als een taai-vloeibare massa zou geven. Het zou denkbaar zijn dat deze omkristallisatie bij basalt iets eerder zou plaats vinden dan bij graniet, doch ook bij deze onderstelling blijft men met een groote moeilijkheid achter, namelijk dat het dan moeilijk verklaarbaar zou zijn dat de continenten bij bergvorming, zelfs aan den rand der continenten, in elkander gedrukt zouden worden, wat bewijst, dat het continentale schild aldaar minder weerstand kan bieden dan de aangrenzende oceaanbodem.

Intusschen moet men, volgens de nieuwere gegevens omtrent den ouderdom der gesteentelagen aannemen, dat de bewegingssnelheid, die voor de gedachte van Wegener noodig zou zijn, slechts enkele centimeters per jaar bedraagt, zoodat zij van dezelfde orde van grootte zou zijn als de aardkorstbewegingen, die bij de in elkander plooiingen bij gebergte-vorming optreden. Dit zou het mogelijk maken aan te nemen, dat de in elkander drukking der continenten geheel of gedeeltelijk de horizontale beweging zou kunnen hebben opgenomen.

In het Carboon, dat wil zeggen ongeveer 350 millioen jaren geleden, moet er volgens Wegener nog slechts één continent bestaan hebben. Dan laten Antarctika en Australië los en in het krijt, dat men nu op 100 millioen jaren geleden kan schatten, scheurde Zuid-Amerika van Afrika af. Volgens Wegener zou Groenland pas veel later van Noorwegen zijn losgekomen; dit zou in het oud-kwartair gebeurd zijn, wat men tegenwoordig op 2 millioen jaren geleden zou kunnen schatten. Het sterkste argument van geologischen aard, dat voor deze opvatting spreekt is, dat er in het Carboon of Perm, ongeveer 300 millioen jaar geleden, een ijstijd is geweest, die zijn sporen heeft nagelaten in Zuid-Afrika, langs de oostkust van Zuid-Amerika, in Australië, in Nieuw-Zeeland en in Britsch-Indië. Dit is moeilijk te begrijpen bij de tegenwoordige ligging der continenten. Om deze ijstijdsverklaring van Wegener te handhaven, zou echter slechts een snelheid van beweging van enkele centimeters per jaar behoeven te worden aangenomen.

Verdere geologische argumenten kunnen gevonden worden in de