HET PLAN VOOR DEN NOORDOOSTELIJKEN

POLDER

DOOR

Ir. J. G. SCHILT HUIS, Eerstaanwezend Ingenieur bij de Zuiderzeewerken (met 3 kaartjes, waarvan één achter in deze aflevering)

§i. Inleiding.

Nu de technici opnieuw bezig zijn, een wijziging van beteekenis aan te brengen in de geografie van Nederland, ligt het voor de hand, dat één hunner in dit tijdschrift daaromtrent het één en ander meedeelt en daarbij niet slechts doet zien, welke verandering de kaart van ons land zal ondergaan, maar ook verslag doet van de overwegingen, die hebben gegolden bij de vaststelling van de wijze, waarop die verandering zal worden voltrokken. De mededeelingen zullen echter worden beperkt tot datgene, dat met de geografie verband houdt; technische vraagstukken van samenstelling en uitvoering der verschillende onderdeden van het plan zullen buiten beschouwing worden gelaten.

De algemeene strekking van het ontwerp tot afsluiting en gedeeltelijke droogmaking van de voormalige Zuiderzee wordt daarbij bekend verondersteld. Bij verschillende gelegenheden is die in dit tijdschrift ter sprake gekomen. Wij gaan dus uit van het gegeven, dat de Zuiderzee was afgesloten en van de gestelde opdracht, dat het noordoostelijk gedeelte van het door de afsluiting gevormde IJselmeer moest worden drooggemaakt. Daaruit volgt dus, dat ook de vraag, of de droogmaking economisch verantwoord en wenschelijk moest worden geacht, buiten het kader van dit artikel valt. Dat deze vraag bevestigend is beantwoord spreekt intusschen wel vanzelf, anders zou dit artikel geheel in de pen hebben moeten blijven.

§2. Bodemgesteldheid.

Bij het opmaken van een inpolderingsplan moeten uiteraard zoo volledig mogelijke gegevens beschikbaar zijn omtrent de diepteligging en de samenstelling van den bodem. In de figuren x en 2 zijn dan ook een dieptekaart en een bodemkundige kaart van het voor inpoldering in aanmerking komende gebied afgedrukt. De laatstgenoemde kaart heeft betrekking op de bovenste, eenige decimeters dikke laag van den bodem, de laag dus, die na drooglegging de bouwvoor van den polder vormt. Op geen van beide kaarten komen namen voor. Voor zooveel noodig, moge te dien aanzien verwezen worden naar kaart VIII, achter in deze aflevering.

Het bodemreliëf is in het algemeen zeer regelmatig. De diepte neemt van de kust af zeer geleidelijk naar het midden van het IJselmeer toe.