materialen en werkplaats. Dr. IJzerman en dr. Eyma maken voorbereiding voor hun tocht naar den 3600 m hoogen top van de Déjai, den bergkolos aan den zuidwesthoek van het meer.

Morgen komt de „Fomalhaut" in de Etna-baai aan met een restant goederen en de post. De groep vliegtuigen gaat morgen voor enkele dagen naar de Etna-baai terug.

KORT VERSLAG VAN DEN GEOLOOG

TOCHT VAN OETA AAN DE ZUIDKUST NAAR PANIAI 13 tot 24 Juli 1939

DOOR

R. IJZERMAN

In overleg met den leider vertrok ik over land naar de Wisselmeren.

Het uitgangspunt van den tocht is Oeta, gelegen aan de Zuidkust, nabij de monding van de Oeta-rivier. Het doel is een geologische doorsteek naar de meren.

Den I3den Juli brengt de heer Nepveu mij met de T. 22 naar Oeta. De vlucht gaat van Etna-baai steeds langs de kust. Aan de hand van de overzichtskaarten van dr. Pannekoek kunnen wij iedere bocht in de kustlijn en zelfs de kleinste riviermondingen gemakkelijk herkennen.

Te Oeta wordt een prauw gehuurd met Papoea-roeiers. Denzelfden dag vertrekken wij langs de gelijknamige rivier stroomopwaarts. De stroom is sterk, er is boven veel regen gevallen. In twee dagen wordt Orawja-bivak bereikt (24 km hemelsbreed de rivier op), dank zij onze roeiers die uitstekend werken; den laatsten dag roeiden zij van vier uur in den morgen tot laat in den namiddag.

Orawja-bivak is het begin van een lange rintis, die als transportweg wordt gebruikt door het Gouvernement om de bestuursvestiging aan de Wisselmeren van vivres te voorzien. Men had mij weinig goeds voorspeld van dit pad. Men volgt de Oeta-rivier, steeds langs de linker dal-helling. Van marcheeren is geen sprake. Men trekt tal van tegenstijgingen over. Het pad is een aaneenschakeling van puinhellingen, die dicht begroeid zijn. Soms gaat het zóó steil, dat de dragers op handen en voeten naar boven klimmen. Deze rintis is als transportweg dan ook weinig geschikt en geen wonder, dat het Gouvernement een nieuwe route zoekt, van de Geelvinkbaai naar de meren (langs de Siriworivier (zie blz. 660). Is die nieuwe rintis gereed, dan zal het Oetatracé verlaten worden; een reden te meer om nu van deze rintis gebruik te maken voor een geologische verkenning.

Ons gezelschap bestaat uit twee man veldpolitie, vijf gestraften en ik zelf. Reeds den eersten dag vallen twee gestraften uit. De ééne wegens een borstziekte, de andere wegens een voetwond door scherpe kalkrotsen veroorzaakt. Den eersten man moet ik terugbrengen naar Orawja, alwaar een postcommandant van de veldpolitie hem onder zijn hoede neemt. Op dokters advies hadden wij zoo weinig als moge-