lijk dragers medegenomen, om ze voor malaria-infectie te sparen. Gelukkig verkreeg ik aanvulling uit de Atinjo-koelies, die voor het Gouvernement op de zelfde rintis transporteeren.

Den I5den Juli van Orawja vertrokken, bereiken wij den 22sten het zoogenaamde bruggenbivak aan de Oeta-rivier; alhier steekt men de rivier over langs een rotanbrug. Onderweg zijn wij tal van oude kampen gepasseerd. Sommige zijn van dr. Cator, die als eerste dit pad koos. Ook de rotanbrug, die Cator indertijd gebruikte bij zijn tocht om de westzijde van het Tigi-meer, werd teruggevonden. Hij bevindt zich aan een grootendeels dichtgegroeide zijrintis. Of de brug nog door Papoea's gebruikt wordt?

Wij trekken steeds door een kalkgebergte, hier en daar afwisselend met zandsteen. Dit laatste gesteente vormt de basis van de kalken. Bij het zoogenaamde kamp 12 staat men voor een loodrechten rotswand van kalksteen. Deze wand levert een prachtigen aanblik en doet denken aan de kalkrotsen van het Bemani-gebergte te Etna-baai. Overigens heeft men zeer weinig uitzicht door het oerbosch.

Plaatselijk werden fossielen aangetroffen, die de ouderdomsbepaling van een gedeelte der lagen mogelijk maken. De tektoniek laat zich moeilijker beoordeelen.

Nadat wij de Oeta-rivier (— Oeroemoeka) bij het bruggenbivak overgetrokken zijn, verandert het karakter van het landschap. In plaats van het vrij zware bergland, komt men nu in golvend, minder geaccidenteerd terrein. Bovendien is de begroeiing minder dicht. Dankzij de talrijke oude velden van de Kapaukoe-papoea's, heeft men gelegenheid het prachtige landschap te overzien. Wij trekken een dag lang door deze oude en ook nieuwe kostgronden. Op tal van plaatsen ziet men rook opstijgen; dit gebied moet vrij dicht bewoond zijn. Wij .ontmoeten dan ook telkens Kapaukoe's en passeeren verschillende Viorpjes, die uit enkele huisjes bestaan. De Kapaukoe's zijn ons goed gezind. Ze komen ons tegemoet en bieden oebi en suikerriet te koop, waarbij steeds gevraagd wordt naar „kigi's", de bekende kaurischelpen.

Den 23sten zijn wij ten oosten van het Tigi-meer. Daar wij volgens de schetskaart van Cator dicht bij het meer zijn, wordt een doorsteek daarheen gemaakt. Te Jaba, alwaar pastoor Tillemans een nieuw huis gebouwd heeft, gelukt het een Papoea-gids te krijgen. De veldpolitie en de koelies volgen de hoofdrintis; ik zelf en de gids gaan naar het Tigi-meer. Wanneer men snel loopt, kan men het meer van Jaba af in ruim een uur bereiken. Het pad klimt eerst en daalt vervolgens lang en geleidelijk naar den oostelijken oever van het meer. Het pad schijnt veel gebruikt te worden. Het is breed uitgeloopen en telkens ontmoeten we Kapaukoe's. Het meer levert een prachtigen aanblik op. Behalve in het Oosten, is het omringd door bergen van matige hoogte. In het Westen ziet men een depressie; aldaar ligt de toegangsweg tot Itodah, hetgeen de gids mij met gebaren bevestigt. Aan de oostzijde wordt het meer omzoomd door een rietmoeras van ongeveer een kilometer breedte. In dit moeras wonen Kapaukoe's. Het is een wonder