brachte fossiele houtsoorten van Java en Sumatra besproken en telkens met de gegevens welke omtrent de vindplaats en den ouderdom bekend zijn. Voornamelijk zijn het verkiezelde resten. Op één soort na is geen van beide eilanden bekend en op één na zijn ze alle tevens van verschillende vindplaatsen. Van de Sumatraansche vondsten is de vindplaats ten deele nauwkeurig bekend en ten deele kunnen de lagen waaruit ze afkomstig zijn met eenig voorbehoud worden aangegeven, wat bij de Javaansche meestal niet het geval is. Van een aantal wordt vermeld, dat ze tot het Oud Mioceen behooren, een tot het Mioceen en eenige tot het (Jong tot Oud) Plioceen. Voor twee is slechts aan te geven, dat ze tot het Tertiair behooren, vermoedelijk Neogeen. Het onderzoek leverde voor West-Java veel slechtere resultaten op. Van slechts een is de ouderdom bekend als vermoedelijk Eoceen; van vier is aan te geven, dat ze tot het Tertiair behooren en van tien tot het Neogeen, waarbij het Spiroclypeus houdende Mioceen kan worden uitgeschakeld. Het onderzoek op Java moet dus daar geheel opnieuw worden begonnen, terwijl op de op Sumatra verkregen resultaten kan worden voortgebouwd. De schrijver heeft daarom, toen hij daartoe in de gelegenheid was, een collectie van ruim 200 stuks bijeengebracht van beide eilanden, waarvan vindplaatsen en ouderdom goed vast staan. Zie volgend referaat. Kr.

Musper, K. A. F. R., Fundorte und stratigrafisches Lager neuer Aufsammlungen tertiarer Landpflanzen besonders Kieselholzreste auf Sumatra und Java. De Ingenieur van Ned. Indië. IV. Mijnbouw en Geologie, 5e jaarg. 1938, blz. 169—181. Met 3 kaartjes.

Tijdens de werkzaamheden voor de karteering werden door den schrijver talrijke fossiele plantenresten zorgvuldig verzameld. Vooral werd op de stratigrafische positie gelet, omdat hieromtrent bij de reeds beschreven resten maar al te veel hiaten bestaan. De verzamelde resten bestaan vooral uit verkiezeld hout en deels ook uit bladresten. Dikwijls was door de reeds aangevangen ontbindingsprocessen de staat van conservatie slecht geworden voor het verkiezelingsproces begon. Hierop werd in het bijzonder acht geslagen door zoo gunstig mogelijke stukken te verzamelen. Een collectie van ruim 200 nummers is op deze manier bijeengebracht uit het Tertiair van de Padangsche Bovenlanden, Indragiri, Palembang en West-Java, van een flink aantal vindplaatsen en van verschillende horizonten. In de Padangsche Bovenlanden behooren die waarschijnlijk van het oudste Jong Tertiair tot en met Tertiaire en in Indragiri tot de drie af deelingen van de Palembanglagen. In Palembang zijn vooral twee horizonten rijk aan stukken van verkiezeld hout; de oudste behoort tot de Lahat-serie, tusschen de Bovenste Kikimtuffen en de daarboven liggende Telisa-lagen (met de daarin voorkomende Batoeradjakalk), Tertiair e en de andere in de Midden Palembanglagen. In de Bovenste Palembanglagen komt veel minder hout voor. In de kwartaire terrassen is weer veel meer voorhanden, doch op secundaire ligplaats. Op West-Java is vooral verzameld in de residenties Bantam,