Koegapa daarheen, maar ook moeten wij nu het Weramoeka- en het Jatoebaro-gebergte overtrekken.

Den 21 sten Februari wordt 's morgens te 7.30 uur van Koegapa opgebroken. De twee gasten van Kemandora zijn reeds eerder vertrokken, waarschijnlijk om onze komst aan te kondigen, want twee dagen later ontmoeten wij hen weer met andere stamgenooten in Arandora. Behalve de Generaal sluit zich nog een vijftal Djonggoenoe's bij ons aan; een aantal, dat langzamerhand aangroeit, daar wij onderweg herhaaldelijk worden voorbijgesneld door Djonggoenoe's, die met veerkrachtigen pas voorttrekken, het Noordoosten, Kemandora tegemoet. Vrij spoedig na ons vertrek wordt de kortelings onder leiding van Zalegigi gebouwde brug over de Weaboe overgetrokken; daarna leidt het pad door veenmoeras, en na een half uur loopen passeeren wij de verlaten overwoekerde tuinen van de vroegere Djonggoenoe-nederzetting Ijabalo, vanwaar de bewoners een vijftal jaar geleden, onder leiding van Zalegigi, naar Itodah verhuisden, daar de Ekagi's van Ipoegoe hen hier het leven blijkbaar te zuur maakten.

Spoedig gaat het heuvel op. Het pad leidt ons door een klein beboscht gedeelte, om vervolgens langs geheel met varens begroeide hellingen omhoog te gaan. Na een uur loopen zijn wij op een hoogte van ± 1820 meter, op den top van de heuvels, die nog eveneens met varens begroeid zijn. Beneden ons ligt Koegapa, waarvan de vlag nog vaag te onderscheiden is; in de vlakte zien wij den trein van dragers langzaam voortkruipen. Wij hebben hier een fraai uitzicht op de bergen, welke Weandora in het Oosten afsluiten. Schier onneembaar lijken ze wel door de loodrecht afvallende rotswanden. Het pad leidt verder door guirlandemosbosch, dat we niet eerder verlaten zullen dan den volgenden dag tegen den middag.

Wij gaan geleidelijk omhoog en bereiken te 14 uur den top van circa 2460 meter. Het pad loopt ongeveer noord met nu en dan een kleine afwijking naar NO. of NW., nu eens door een klein laagveen plateau, dan weer in schemerdonker over gladde boomstammen en langs grillige rotsblokken. Pluvius is ons 'niet gunstig gezind vandaag; om half elf is het reeds beginnen te regenen en dat houdt zoo den geheelen dag aan; geen tropische slagbui, maar toch voldoende hemelwater om flink nat in bivak te gaan. Onderweg schiet een der Djonggoenoe's een kleine buidelrat; de eerste pijl gaat faliekant er naast, hoewel het doel zich slechts op iy2 m afstand bevindt; de tweede is raak. Weer wat als bijgerecht voor de pataten!

Op den top wordt geen uitzicht verkregen door het woud, dat ons aan alle kanten omringt. Er is hier geen water, dus dalen wij nog een half uurtje tot een beekje wordt gevonden. Het is nu half drie; de dragers zullen op dit moeilijk begaanbare pad wel een eind achter ons zijn en daarom laat ik hier maar stoppen. Na een uur komt een gedeelte der koelies binnen, terwijl de laatste gestraften tegen vijven komen. Het bivak wordt opgeslagen in het bosch op 2400 m hoogte. Bij het riviertje is een grot; een gedeelte der koelies geeft er de voorkeur aan, daarin te slapen.