man; hij kent wat Maleisch en is met den „Toeani besara Papa" (Fakfak) mee geweest. Tijdens zijn verblijf van drie maanden te Fakfak hebben zijn twee zoons aldaar malaria gekregen. Eén heeft het niet overleefd; de andere is er echter bovenop gekomen, dank zij de kinine. Dank zij den pillen is hij zelf vrij gebleven. Mogelijk beschouwt hij de pillen als een soort onsterfelijkheidsmiddel, althans als een bijzonder begeerd iets ter voorkoming van ziekten. Men zou wellicht kunnen denken, dat de menschen de pillen als een economisch goed, juist als kralen en spiegels, beschouwen, maar dit kan niet zoo zijn, want de geschonken pillen worden dadelijk ingeslikt.

Arandora heeft, evenals Weandora, een drassigen laagveenbodem; wat direct opvalt, is het voorkomen van veel tjemara-achtige boomen. De meeste tuinen liggen tegen den bergvoet aan. Ze staan er goed bij, en hebben diepe afwateringsgoten. Meer dan in Weandora wordt hier, naast pataten, ook kladi verbouwd. Het varkensbezit is groot.

Om half drie klinkt in de vlakte vreugdegezang: het zijn de Djonggoenoe's, die de vrachten van de dragers hebben overgenomen en zingende ons bivak tegemoet trekken.

Ook de menschen van Koemapa zijn zeer hulpvaardig: ze sleepen hout aan voor het bivak. Als dit klaar is, geeft de agent Lawalata een wijsje op de trompet ten beste, wat zeer in den smaak onzer gastheeren valt, die mensch en bivak bewonderen.

Zalegigi en de Generaal willen ons ieder langs een eigen weg naar Kemandora brengen; de route van de tweede duurt drie dagen, die van de eerste is minder zwaar en zal vele varkens opleveren: ze duurt echter vier dagen. Ik besluit, het kortere pad te volgen; op de terugreis werd Zalegigi's route genomen.

24 Februari vertrekken wij om half zeven in mistroostig, druilerig weer. De Kobetaridi, de bergrug benoorden Arandora wordt beklommen ; na een half uur bereiken wij den top (1840 m) met de bergkampong Waparaba. Een zevental huizen rond een keurig schoongehouden stukje grond, een miniatuur dorpspleintje, zooals men ook te Koegapa kan waarnemen. Welk een verschil met de, in de vlakte gelegen nederzettingen, waar men uit huis in de modder stapt! Knuppelpaadjes, zooals aan de kust, schijnt men hier niet noodig Ie vinden.

De pisang staat er goed bij. Wij probeeren een tros te koopen, maar de eigenaar trekt zijn neus op voor kigi's en een mondharmonica *■) : neen, pillen wil hij hebben! Die zijn echter in de achterhoede, en wij gaan zonder pisang verder.

Wij moeten nu weer naar beneden, door een kleine moerassige vlakte, over het riviertje Waparaboe naar het dorpje Bamana, waar wij een biggetje, suikerriet, kladi en pisang ontvangen. Via Abatadi

1) „Zijn neus optrekken" kan men bij deze menschen in letterlijken zin opvatten. In het bovenbedoeld geval trok de man met zijn wijsvinger zijn linkerneusvleugel omhoog ten teeken van minachting of afkeuring. Zijn neus opduwen met den duim is in het algemeen een teeken voor „dood".