Suriname is nog een land, dat in veel opzichten tot „den goeden ouden tijd" behoort. Behalve in de kuststreek zijn er geen wegen; het gansche binnenland ligt onder een dichte vacht van onmetelijke wouden, waarvan foto no. 2 een beeld geeft. Maar rivieren zijn er vele, en dus vormen die de natuurlijke toegangswegen tot het binnenland.

Tusschen de grootste twee dezer rivieren ligt Suriname ingeklemd, de Corantijn en de Marowijne, en zij vormen de natuurlijke west- en oostgrens van het land. Aan de andere zijde der Corantijn ligt Berbice, een landstreek van Britsch Guyana, die eenmaal heeft toebehoord aan de Republiek der Vereenigde Nederlanden. De vrede van Parijs in 1815 kende dit land toe aan Groot Brittannië. Echter werd bepaald, dat de grens tusschen Britsch en Nederlandsch Guyana zou zijn de westelijke oever van de Corantijn.

Bij de Marowijne waren geen historische gronden aanwezig, om van de internationaal gebruikelijke grensbepaling af te wijken; de dalweg van de Marowijne vormt daar de grens met Fransch Guyana.

Behalve de opmeting der zuidgrens, omvatte de Regeerings-instructie nog de opneming der west- en oostgrens, voorzoover deze langs nog niet in kaart gebrachte rivieren liepen. In het Westen was dat de Koetari, bronrivier der Corantijn, in het Oosten de Koele-Koele kreek, zijriviertje der Litani (Marowijne).

De langste tak der Koetari voerde stroomopgaand naar een punt der waterscheiding, waar door sterswaarnemingen de geografische breedte en lengte van het Drielandenpunt: Britsch Guyana—Brazilië—Suriname moesten worden afgeleid.

De Koele-Koele kreek bracht ons, stroomopgaande, naar een punt der waterscheiding, waar, op dezelfde wijze, breedte en lengte van het Drielandenpunt: Fransch Guyana—Brazilië—Suriname werden afgeleid.

In rechte lijn is de afstand tusschen deze beide punten slechts 200 kilometers. De af te meten waterscheiding-grens is echter, door haar groote bochtigheid, gebleken niet minder dan 597 kilometers lang te zijn!

Drie expedities naar de zuidgrens waren noodig om het geheele werk te voleindigen. De eerste expeditie duurde van 23 Juli 1935 tot 14 April 1936. Zij drong langs de Corantijn het land in. Mijn opreis op die rivier duurde van 26 Juli tot 29 September: twee volle maanden. En toen waren wij nog ver van het doel: de waterscheiding.

De tweede expeditie duurde van 21 Juli 1936 tot 8 April 1937- Zij drong langs Marowijne, Tapanahoni en Paloemeu het binnenland in, en mijn opreis op de rivier nam mij ruim een maand; ook toen waren we nog ver van de grens.

De derde expeditie begon op 10 Juli 1937 en eindigde voor mij op 12 Januari 1938 (voor admiraal Kayser op 20 Februari). Zij volgde de Marowijne, de Lawa en de Litani; mijn reis op de rivier duurde ditmaal slechts drie weken.

Deze, wat tijdsduur aangaat, zoo uiteenloopende reizen geven heel merkwaardig het karakter der verschillende rivieren weer, al spelen