zak opvingen. En nooit werd er een honingboom aangekapt, of ook de „Chef" kreeg zijn aandeel in den buit. Maar er waren nog andere bijtjes in de savanne, kleine, goudbruine, sloome diertjes, en het was bijna onmogelijk om den honing te eten zonder een lading van deze ook al volslagen onschadelijke beestjes —- mee naar binnen te werken, die, op den geur van den honing afgekomen, op borden, vorken en messen zaten te genieten en zich niet lieten wegjagen.

21 Januari ben ik weer terug in ons oude kamp IV, waar wij in October met het grenswerk begonnen, zie kaart XVII (II) achterin deze aflevering. Ik meende toen dat de waterscheiding over De Vier Gebroeders zou loopen en werkte van die berggroep naar het Zuiden. Thans zou blijken dat het anders was. De Lange Dijk, door zijn voor waterscheiding zoo bijzonder geëigenden vorm, en De Vier Gebroeders, door hun domineerende hoogte, hadden mij weer op een dwaalspoor gebracht. Alleen boom „Hoop" was geen ij dele hoop geweest en bleek juist in het korte stuk van den Langen Dijk te liggen, waar deze werkelijk waterscheiding was.

De ware grenslijn liep hier dan ook overal ver beoosten de vermoedelijke, zooals zij op de oude kaarten was gefantaseerd. Zelfs naderde de waterscheiding zeer dicht de westelijke Paroe-rivier, de Braziliaansche rivier, die de waterscheiding zoo ver naar het Noorden terugdringt. Deze werd in 1930 opgevaren door den Braziliaanschen generaal Rondon; op de tijdens die expeditie gemaakte schetskaart werd een geïsoleerde berg bewesten de Paroe ingeteekend en Morro Grande genoemd (zie foto's 37 en 3^)- Men kon toen niet vermoeden, dat deze berg op de waterscheiding zou liggen; toen ik op 30 Januari op zijn 600 meter hoogen top genoot van het prachtige panorama, zag ik in het Oosten in de diepte, op nog geen vier kilometer, een breeden, open stroom glinsteren in de zon: de Paroe.

Mijn journaal zal de toestand weer verduidelijken.

22 Januari 1936. In motregen naar de grens; gelukkig klaart het spoedig op. In een zadel tusschen Den Langen Dijk en De Vier Gebroeders wordt een grenspaal geplaatst. Vandaar meet ik met meetlint een lijn op tot aan stroomend water, zoowel ter eene als ter andere zijde van het zadel. Vervolgens trekken wij langs de in October gemerkte grenslijn tot aan den voet van top II van De Vier Gebroeders, waar nu het werk vervolgd moet worden. De klim is zeer steil, de helling is bijna onbegroeid; halverwege den top omziend en speurend over het terrein diep onder ons, vind ik verdacht, dat een kreek, door een kronkelende lijn van palmen duidelijk gemarkeerd, geheel ombuigt om De Vier Gebroeders heen en naar het Westen loopt. Op den top gekomen en van het prachtige panorama genietend, wordt dit genot dan ook wel getemperd door de overtuiging die zich bij mij vormt, dat deze berggroep niet op de waterscheiding ligt, doch deze, haar principe getrouw, de hoogste verheffingen van het terrein weer lmks laat liggen. De Vier Gebroeders moeten geheel in Suriname liggen; even voorbij de plaats waar zoojuist de grenspaal werd geplaatst, zie ik een