of weet gij 't ook niet? Klaas: dat huisje werd kort daarna geheel uitgejaagd. Baljuw, zoo weet ge van de menschen, die er woonden niets le zeggen, kunt ge wel? Klaas: de een trok naar Engeland, de ander werd verbrand: van de overigen weet ik niet, waar zij heentrokken. Baljuw, wat man was 't die u doopte? Klaas: het dunkt mij een onbestraflelijk man te zijn.— En zoo gaat het voort, zonder dat de rechter met al zijn vragen een schrede nader tot zijn doel komt en zonder dat de Piiaet iets heeft bekend, wat zijn vrienden in ongelegenheid kan brengen. Met gelijke behendigheid weet zich Dirk Pieters Smul , een Edammer martelaar, (11) te redden: hij bekent aan den dijk een geheime vergadering met zijn geloofsgenooten te hebben gehouden, maar zegt op de vraag: wie dat waren ? rondweg: "dat weet ik nieten behelpt zicli, als de rechter zijn toornige verbazing daarover te kennen geeft, met de uitvlucht: '/hoe zou ik dat weten? nu met den een, en dan met den ander 1"

nik weet het niet,"— misschien meent deze of gene, dat dit stellige antwoord van Smul een leugen (zij het dan ook een noodleugen) was en derhalve niet te verdedigen is. Men oordeele niet te haastig. Vaak kon een martelaar op zulk een vraag met volle recht antwoorden : ik weet het niet. Menigeen volgde den wijzen raad door Adriaan Cornelisz. te Leiden in zijn gevangenis gegeven (12):

(11) ald. bl. 75. Een dergelijk voorbeeld vinden wij in 't verhoor van deu reeds genoemden Jan Hendriks ald. bl. Gil.

(12) v. Braght a. w. bl. 137.