klaart, dat deze niet de hoogste, maar slechts ééne der vele machten onzes levens is — wat niemand ooit tegensprak , al wordt het door ieder betreurd; — dat de godsdienst niet altijd en voor alle aangelegenheden, maar slechts nu en dan en in bepaalde omstandigheden noodig en gepast is, — waarvoor we liever lezen: noodig geacht wordt; — voorts als hij zegt, dat zedelijkheid en godsdienst, hoewel altijd nauw verbonden, daarom op verre na niet één zijn — wat wij helaas! maar al te goed weten. Waarom zich zeiven niet afgevraagd, of er ook reden was op een betere toekomst voor den godsdienst te hopen? Was hij zich van een onvolkomene werkelijkheid niet bewust; gedacht hij aan de zegepraal niet, die op de dagen der verdrukking kan volgen; waande hij dat de mensch, of hij zelf althans , reeds den eindpaal der religieuse ontwikkeling bereikt had? Treurig dat hier met geen enkel woord van het ideaal is gesproken , hetwelk trouwens naar zijne godsdienstige zijde voor den Schrijver niet schijnt te bestaan. Zijne andere uitspraken geven ons recht tot die onderstelling. Ik vergeet niet, dat wij slechts korte ineengedrongene stellingen voor ons hebben, maar hare bedoeling schijnt mij toch duidelijk genoeg.

Wat dunkt u van deze? //Het Christendom oorspronkelijk een politieke beweging en eerst later tot een godsdienst geworden, maar toen ook genoodzaakt bij Jood en Griek ter markt te gaan, om zich een geloofs- en zedeleer aan te schaffen." Dit lezende, is men geneigd aan het helder oordeel van den Heer 8. te twijfelen.