zin, en wij zijn verplicht ons daaraan zoo nauw mogelijk aan te sluiten, ons althans nooit willekeurig er van af te zonderen. Hoe hooger onze wetenschappelijke ontwikkeling stijgt, hoe meer wij datgene, waartoe zij ons gemaakt heeft, moeten toetsen aan het innerlijk leven van hen, die een geheel anderen ontwikkelingsweg zijn gevolgd. Slechts aan den boezem der menschheid drenkt onze lippen het levengevend vocht."

Ja zoo is het, maar wij konden dat alles ook van Jezus leeren. Wie zijne liefde kent en volgt, trekt zich van het werk der liefde niet terug, omdat zoovelen het doen; neen, daarin heeft hij een drang te meer om er zich met alle kracht aan te wijden, opdat hij het ontbrekende van anderen aan zou kunnen vullen. Evenzoo de evangeliedienaar , die ziet, dat het herderlijk werk hem alleen overgelaten wordt, wat in de eerste plaats een werk deiliefde mag heeten. Goud en zilver heb ik niet, maar wat ik heb geef ik u, —mag zijne leuze zijn. De Heer S. beroemde zich op zijn verzuim — twijfelde hij aan de macht der liefde evenzeer als aan die van den godsdienst ?

Mij dunkt, hij had zich nog niet aan de tucht en den invloed van het Evangelie mogen onttrekken, en zich daarboven verheven achten. Nu en dan op Jezus te zien, ware hem beter geweest. De 19de eeuw heeft andere eischen misschien, maar wij verkwikken ons toch altijd weer aan het beeld van hem, die aan het begin onzer jaartelling leefde. Ons stroomt daaruit nog steeds nieuwe kracht tegen. Wij blijven hem zoeken, die zich niet afzonderde van de menschen, niet in een