van een en ander de vruchten en inkomsten genoten.

Na dit overlijden zijn al de voormelde goederen en eigendommen der Dordrechtsche gemeente, zonder eenigen wettelijken of wettigen vorm, overgegaan in het bezit van zekeren Abraham Karsdorp, neef van den overledene en mede, lid der Doopsgezinde gemeente, die, met betrekking tot de voormelde Inschrijving op het Grootboek, zich insgelijks de hoedanigheid van Diaken toeeigende, en zich overigens al zeer spoedig is gaan gedragen als of hij van die goederen en bezittingen geheel en volkomen eigenaar ware, daarbij bewerende dat hij , als laatst overgebleven lid der Doopsgezinde gemeente te Dordrecht, den wettigen eigendom daarvan werkelijk verkregen had.

Intusschen nam het getal Doopsgezinden te Dordrecht toe, en hierdoor ontstond van zelf de behoefte, om de oude gemeente te doen herleven en weder op wettige wijze te constituéren; eene behoefte, die voor de te Dordrecht gevestigde Doopsgezinden te dringender was, omdat zij hierdoor alleen de meest naburige, de Rotterdamsche gemeente, van hare belangelooze doch niettemin kostbare zorg kon ontheffen.

Dien ten gevolge werd op den 18 December 1861 (blijkens hierbij sub letter A. overgelegd notarieel Proces Verbaal) eene Vergadering van Doopsgezinden t,e Dordrecht gehouden — ook genoemde Abraham Karsdorp was daarbij behoorlijk geroepen, doch niet verschenen — waarin de oude Doopsgezinde gemeente te Dordrecht werd gereconstitueerd, een nieuw Huishoudelijk Reglement vastgesteld en een Bestuur benoemd.