bezwaren geëerbiedigd wordeu ? Zij vreesden er voor, en menig tceken scheen hun vrees te wettigen. Wèl nam de plaatselijke overheid en de vertegenwoordiging hun verzoek om geheelen vrijdom van krijgsdienst gunstig op, maar verklaarde zich toch onbevoegd tot het verleenen van dit voorrecht, waartoe zij meende dat alleen de koning van Engeland bij machte was. Juist die verklaring deed de Pennsylvanische Doopsgezinden besluiten, zich bij schrijven van 8 Mei 1742, tot de gemeenten van Amsterdam en Haarlem te richten, of zij te hunnen behoeve haren veelvermogenden invloed bij het Engelsche Hof wilden aanwenden, gelijk ze vroeger door tusschenkomst van de Staten-Generaal verzachting hadden weten aan te brengen in 't lot der Zwitsersche en Jjitthausche geloofsgenooten. Waarschijnlijk ging deze brief verloren : in 't archief der Amsterdamsche gemeente althans is dit schrijven niet meer voorhanden en hare notulen zwijgen er geheel over, zoodat dan ook de inhoud onbekend zou zijn, indien niet de Pennsylvaniërs den 19 October 1745 nogmaals een brief hadden verzonden, waarin zij, zich beklagende over 't stilzwijgen dezerzijds, met korte woorden herhaalden, wat in hun schrijven van 8 Mei 1742 gezegd was. Pleit dit een en ander voor de waarschijnlijkheid, dat de brief van 1742 nooit ontvangen werd, 't kan echter ook zijn dat onze voorzaten dien onbeantwoord ter zijde legden, omdat zij 't niet randzaam achtten, de verlangde tusschenkomst te beproeven , eer de geloofsgenooten in Noord-Amerika inderdaad moeielijkheden omtrent den krijgsdienst ondervonden :