men genoeg kon afgaan, om niet te duchten, dat hier of daar de zin schade leed. Tot nog toe had zich niemand onder hen opgedaan , wien zij met volkomen vertrouwen die taak konden overlaten; daarom richtten zij nu tot de broeders in Holland 't verzoek, om hier te lande naar zulk een vertaler rond te zien, het werk vervolgens in duizend exemplaren te laten drukken, ingebonden met of zonder sloten en krappen of wel in losse vellen naar Penusylvanië te zenden, — een en ander echter niet dan nadat vooraf een globale raming van kosten hun was overgezonden. De brief is gedagteekend uit Schiebach en draagt de onderteekening van Jacob Godschalck, Martin Koi.b, Michaei, Ziegler, Heinrich Funck, Gii.lis Kassei, en Dielman Koi.b. Eerst den lOen Februari 1748 verledigde zich de //Commissie voor de buitenlandsche nooden," aan wie de brief was ter hand gesteld» tot eenig antwoord, 't Luidde alleszins ongunstig. Men achtte de vertaling //geheel en al ondoenlijk, zoo, omdat men bezwaarlijk een vertaler zoude kunnen vinden, als om de overgroote onkosten, die daarop zouden vallen, 't welk hun zeer verre zoude ontschieten." Verder scheen het raadzaam, daar //dit boek wel onder eenige vrienden in de gemeente voorhanden zal zijn en ook wel onder de broederschap eenigen, die de Nederduitsche taal verstaan en in staat zijn, om eenige der voornaamste geschiedenissen, waarin van de belijdenissen der martelaren werd gewag gemaakt en die voornamelijk tot het oogmerk dienen kunnen, over te zetten in de Hoogduitsche taaie en laaten die door jonge luiden overschrijven." Zoo