zijn, verzocht worden mee naar 't sterfhuis te gaan en zich daar aan tafel te zetten. De buren bedienen: zij zetten de tafels op den dorschvloer of in de lange wagenschuur en zorgen dat de gasten bij ploegen, zoo velen er tegelijk kunnen aanzitten, geregeld elkander opvolgen. De gewone kost bij die gelegenheid is koud vleesch, brood en boter en gebak, soms ook gestoofde kippen, aardappelen en kaas, — maar altijd en altijd koffie. Zoodra de tafel afgenomen is, gaan allen naar huis en laten de familie weer geheel alleen en in rust.

De gedenksteeneu op de graven zijn bii hen meer in 1t oog vallend, dan bij de Kwakers, maar toch doorgaans zeer eenvoudig en met korte opschriften. Velen hebben op een afgezonderden akker, kort bij de boerderij , hunne eigene begraafplaats.

Tot zoover onze schrijfster, die eindelijk nog zeer terecht dezen, hare twintigjarige vrienden, scherp onderscheidt van de Baptisten, wier getal bij haar in den omtrek echter tamelijk onbeduidend is. Moge zij door hare eenvoudige opmerkingen menigen lezer een dieper blik vergund hebben in 't kerkelijk en huiselijk leven onzer overzeesche broeders en zusters!

J. G. de Hoop Scheffer.