reeds omstreeks 850. Volgens de onderzoekingen van Huizinga zijn: het vluchtburgen tegen de Noormannen; Hubregtse (98) ziet er Noormannenburgten in, hetgeen voor de tijdsbepaling weinig verschil maakt. Door Braat werd in het najaar van 1939 een aanvang gemaakt met opgravingen op het burgterrein van Oostsoeburg, dat eveneens op een verlanden geulrug is gelegen. Veel is niet te voorschijn gekomen, doch wel kon worden geconstateerd dat het terrein in elk geval in Karolingischen tijd bewoond werd, ofschoon geen fundamenten van een steenen. gebouw of een ringgracht werden gevonden. Er werden echter veel scherven van Pingsdorfer aardewerk aangetroffen (27 en 131).. Mogelijk hebben wij hier dus inderdaad te doen met een zg. vluchtburg, waarbinnen de bevolking zich bij gevaar, o.a. bij de invallen der JN oormannen, terugtrok.

„Helaas werd niet dieper dan de Karolingische woonlaag gegraven. Wel ag deze op ongeroerden grond, doch de mogelijkheid is niet ge leel uitgesloten dat daaronder nog andere woonlagen aanwezig zijn. Karolingische scherven vindt men op Walcheren in vrij groot aantal aan de oppervlakte, maar het is juist noodig oudere relicten te vinden. Inmiddels kan men uit het voorkomen van Karolingische scherven op de ruggen met zekerheid besluiten tot een bewoning van deze ruggen in een periode toen er nog geen bedijking was De veranding was m Karolmgischen tijd dus een voldongen feit; waarschijnlijk deed de klink zich toen reeds geruimen tijd gelden omdat voor de oudste nederzettingen de hoogste punten, d.w.z. de geulruggen werden uitgezocht. Oudere aanwijzingen voor de bepaling van het tijdstip van de verlanding ontbreken echter. De mogelijkheid is niet

uitgesloten dat toekomstige vondsten hieromtrent meer licht zullen brengen.

Xog moeilijker is het uit te maken wanneer de geulen zijn ontstaan voornamelijk omdat de archaeologische vondsten in deze kwestie peen duidelijk inzicht geven.

I e Serooskerke werden bij het uitdiepen van een sprink Germaansche scherven gevonden in het veen (225, 1934: VII z. no. en 1939:

?°' ,24°3)' dlePte der vondst werd niet vermeld. Evenmin was dit liet geval met een Germaansche scherf, die te Serooskerke werd gevonden bij het graven van een sleuf op den driesprong Zandweg-Oostkapelsche weg in de bovenlaag van het veen. Uitdrukkelijk vermeldt de vinder (technisch opzichter van den polder Walcheren wijlen A. Jobse) dat de scherf in „ongeroerden grond" lag (225, 1938XI no. 2381). Bij Zoetendale werden bij het uitdiepen van een sprink opu- T'5°m beneden het maaiveld Germaansche scherven gevonden m het veen (225, 1938: XI no. 2345). De aldus genummerde voorwerpen m het museum zijn echter niet alleen van Germaanschen doch ook van Karolmgischen oorsprong, zonder dat vermeld wordt'of ze op verschd end rnveau zijn gevonden. Tenslotte is nog bekend dat te Uostkapelle bij het graven van een kelder twee

ven in 1 ,

- . - y vj^imcicuisLiie scner-

ae derrie werden (rpvnnHpn r»™ .

\TT ~ -j—< 7 U11U^1IUC UlCUie i22l, IQS7:

no. 2167). Een stuk van een zeefplaat, gelijk aan die welke door