aangifte tot invoer ten verbruik ia afgegeven, waarop voorkomen elf kisten gemerkt 2526/36, „inhoudende volgens de

„aangifte 1050 stuk adrianopel en alizarine rood geverfd en „daarna met een of meer kleuren katoenen sarongs, andere, wegende 1482 kilo a ƒ 3, waarde f 4446, rechten f 266,76";

O. dat bij proces-verbaal van bekeuring en bij het rapport der commissie bedoeld in art. 39 van het Beglement A. der ordonnantie van 1882, Staatsblad no. 240, deze aangifte onjuist is verklaard, zoowel wat de omschrijving der soort van de ingevoerde goederen als wat de waarde betreft, daar volgens de commissie de aangegeven goederen op de aangifte hadden moeten omschreven zijn als: „adrianopel en alizarine rood geverfd en daarna met „een of meer kleuren gedrukte katoenen sarongs a / 4.75 de „kilo" ten gevolge waarvan aan rechten eene som van/155.64 te min zoude zijn betaald;

O. dat de controleur der In- en Uitvoerrechten bij verklaring dd. 21 Juni 1886 vervolgens heeft verklaard, dat de overtreding bedoeld bij het proces-verbaal van bekeuring aan opzet tot fraude of tot ontduiking van 's lands rechten is toe te schrijven, op grond van welke verklaring het Openbaar Ministerie in hooger beroep heeft beweerd, dat de rechter alleen heeft te onderzoeken of de aangegeven waarde en de soort der ingevoerde goederen overeenkomstig i^ aan die, vermeld in de door den Directeur van Financiën vastgestelde prijs-courajit, doch overigens gebonden is zoowel door de verklaring van den controleur, dat bij de aangifte opzet tot fraude of ontduiking van 's Lands rechten aanwezig is, als door de beslissing der commissie aangaande de soort der ingevoerde goederen;

O. dat de gemachtigde van den geappelleerde tegen dit stelsel van het Openbaar Ministerie terecht heeft aangevoerd, dat de rechter zijn oordeel uitspreekt over het bestaan der overtreding zoowel als over de daarbij voorkomende fraude en gebonden blijft aan de leer van het bewijs, opgenomen in de verschillende bepalingen der strafvordering, doch nimmer verplicht