HET HOOG-GERECHTSHOF VAN NEDERLANDSCH-INDIE,

Gehoord partijen;

Gezien de stukken;

Ten aanzien der daadzaken:

Overnemende de uiteenzetting daarvan, vervat in de tusschen partijen door den raad van justitie te Semarang gewezen vonnissen van 22 September 1886 en van 27 October 18^6, waarbij, wat het eerste vonnis betreft, met reserve der kosten tot de eindbeslissing, aan den oorspronkelijk eischer, thans geintimeerde, is opgelegd ter terechtzitting van genoemden raad van 20 October 1886,' des voormiddags ten 10 ure, in tegenwoordigheid van den gedaagde, thans appellant, of na behoorlijke oproeping van dezen, den eed te zwezen: „dat het waar is dat de gedaagde in Juli 1885 van hem, eischer, 20 krandjangs tabak van de eerste soort ter zwaarte van 1636 kattie netto ad ƒ 30 de pikol, en tien krandjangs tabak van de tweede soort ter zwaarte van 803 kattie netto ad f 21,50 de pikol, gekocht en die ontvangen heeft";

terwijl bij het vonnis van 27 October 1886, met toewijzing van den eisch en met goed- en van waarde verklaring van het door den deurwaarder te Toeban, N. W. Bastiaans, op den 13den October 1885 gelegd conservatoir beslag op de roerende goederen van den gedaagde, thans appellant, met bepaling dat hetzelve zal stand houden totdat de eischer daaraan door openbaren verkoop zijne vordering met de renten, en kosten zal hebben verhaald, de gedaagde, thans appellant, is veroordeeld om aan den eischer, thans geintimeerde, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen de som van f 663.44 met de wettelijke renten van den dag der dagvaarding tot dien der geheele voldoening, zijnde voorts dat vonnis uitvoerbaar verklaard bij voorraad onder borgtocht, niettegenstaande verzet en bij lijfsdwang, mits in dat geval zekerheid worde gesteld voor de vergoeding van kosten, schaden en interessen, waartoe de arrestant mocht worden veroordeeld, met veroordeeling eindelijk van den gedaagde, thans appellant, in de kosten van het geding, met inbegrip van die van het gelegd beslag;

En voorts: