aanteekening, volgens welke hij zich van 27 Maart 1885 tot 9 Februari 1886 te Semarang zou hebben bevonden; en

Tan Djie Gie: dat hij op den 20sten dag der 6de Chineesche maand van het jaar 1885 zich ten huize van den oorspronkelijk eischer bevindende om sigaren te verkoopen, daar Tio Hiap Hie heeft ontmoet, die bij die gelegenheid opgaf van hem, eischer, twintig krandjangs tabak van de 1ste soort voor ƒ 30 en tien krandjangs van de 2de soort voor ƒ 21.50 de pikol te hebben gekocht, welke hoeveelheden tabak hij eerst na 15 dagen behoefde te betalen;

O. dat de eerste rechter de getuigenis van Nie Sam Tjaij als ongeloofwaardig heeft verworpen, op grond der volgende op meermelden landpas door den wijkmeester te Semarang Njo Tjeng Than gestelde aanteekening van 9 Februari 1886: „Ini orang nama Nie Sam Tjaij dia menta teken poelang sebeb ari 27—3—85— tida djadi poelang toenggoo kardjaan, sekarang tida kardjaan maoe poelang", doch dat deze aanteekening, welke blijkbaar niets anders bevat dan de aan genoemden wijkmeester door den houder van gezegden pas gedane opgaven, volstrekt niet bewijst, dat de Chinees Nie Sam Tjaij zich van 27 Maart 1885 tot 9 Februari 1886 onafgebroken te Semarang heeft opgehouden, zoodat nu dit feit niet bewezen is, daaruit ook niet tot de ongeloofwaardigheid van dien getuige mag worden besloten;

O. dat alzoo de door den oorspronkelijk eischer ingestelde vordering, welke niet geacht kan worden door de verklaringen der in eersten aanleg gehoorde getuigen volledig te zijn bewezen, met het oog op die verklaringen zeer zeker ook niet geheel van bewijs is ontbloot, en dat derhalve de eerste rechter, zij het ook al op niet geheel juiste gronden, terecht bij zijn vonnis van 22 September 1886 den daarbij omschreven suppletoiren eed aan den oorspronkelijk eischer heeft opgelegd, terwijl eveneens terecht van de uitzvvering van dien eed de beslissing der zaak is afhankelijk gemaakt;

O. wijders met opzicht tot de vraag of de rechter ambtshalve eene veroordeeling in de kosten van het geding behoort uit te spreken,

dat deze veel betwiste vraag niet kan worden opgelost uit de