(Derde Kamer).

Zitting van 2 September 1887. Voorzitter: Mr. h. B. van Da velaar.

Art. 178 Inl. Str. — Recidive. — Beri-berigesticht

te buitenzorg.

Bij het misdrijf bedoeld in art. 178 Inl. Str. is de vroegere veroordeeling een element van het misdrijf en kan zij dus geen recidive daarstellen.

Het beri-berigesticht te Buitenzorg is met betrekking tot de daarin verpleegde veroordeelden als eene gevangenis te beschouwen.

HET HOOG-GERECHTSHOF VAN NEDERLANDSCH-INDIE,

Gezien de stukken van het gerechtelijk onderzoek in de zaak van den beklaagde Kalam en het in die zaak op den 21sten Juli 1887 door den landraad te Buitenzorg gewezen vonnis, waarbij de beklaagde is schuldig verklaard aan: „het als gevangene ontvluchten niet braak, na reeds te voren wegens misdrijf tot de straf van dwangarbeid voor den tijd van langer dan één jaar veroordeeld te zijn geweest" en deswege veroordeeld tot de straf van dwangarbeid buiten den ketting voor den tijd van één jaar en in de kosten van het geding;

Gezien de schriftelijke conclusie namens den Procureur-Generaal, door den Advocaat-Generaal Mr. J. F. Phitzinger genomen, en gedagteekend den 23sten Augustus 1887, daartoe strekkende, dat het IIoog-Gerechtshof het vonnis moge bekrachtigen;

Gehoord het rapport van den raadsheer Mr. J. Ph. F. Filz;

O. dat beklaagde tempore utili revisie heeft verlangd;

O. dat uit het voor den landraad gehouden onderzoek consteert, dat de beklaagde bij vonnis van den landraad te Cheribon van 21 Mei 1885 ter zake van: „diefstal met buitenbraak in