Nog gelezen de memorie van den landsadvocaat Mr. C. A. Hennij qq. de Eegeeriiig van Ned. Indië dd. Batavia 8 Juni 1887, strekkende tot bevestiging van -s Eaads voormelde beschikking en veroordeeling van den rekestrant in de kosten van het liooger beroep;

Gezien de stukken;

O. dat naar luid van art. 341 van het regl. op de Burg. Ev. het hooger beroep van beschikkingen op rekesten kan worden ingesteld door dengene, die zoodanige beschikking heeft verkregen en andere belanghebbenden;

dat echter in cssu vaststaat dat het bezwaarschrift tegen de dispositie, waarvan appel, niet van den Chinees Kho Kong Ling in persoon afkomstig is en verder uit de overgelegde stukken hoegenaamd niet blijkt dat hij den advocaat en procureur Mr. J. E. Voute tot het instellen van het onderwerpelijk hooger beroep gemachtigd heeft, aangezien zulks niet kan volgen uit zijne procuratie o. a. aan genoemden practizijn gegeven en ge dagteekend Pasoeroean den löden Juni 1885, om in hooger beroep te komen van voorschreven vonnis van den raad van justitie te Soerabaja dd. 27 Mei 1885 tusschen hem en de Eegeering van Ned. Indië gewezen, en dergelijke machtiging evenmin kan worden opgemaakt uit de bloote mededeeling, voorkomende in den aanhef van rekestrants verzoekschrift dat Kho Kong Ling domicilie stelt „ten kantore van den onderteekenaar (Mr. Voute) bij den Ilove postuleerend practizijn";

O. dat mitsdien, nu de rekestrant ook niet uit anderen hoofde belanghebbende in deze blijkt te zijn, het appel in casu niet geacht kan worden naar behooren te zijn aangebracht, en rekestrant met zijn hooger beroep niet ontvankelijk behoort te worden verklaard;

Gelet op de aangehaalde wetsbepaling, artt. 106, 349 en 58 van het regl. op de B. Ev.;

Beschikkende,

Verklaart den rekestrant niet ontvankelijk met het door hem ingesteld hooger beroep;

Verwijst hem in de' kosten daarop gevallen.