zen materie meer bijzonder gewijd aan een deel van de groep O. Yr. nl. de categorie, die de Chineezen omvat.

Waarom deze au premier plan en de andere categoriën zelfs niet op den achtergrond gebracht, blijkt niet:

De nu speciaal ter bespreking gekozen O. Vr. hebben het trouwens hard genoeg te verantwoorden, omtrent wie het oordeel van den schrijver nog niet blijkt vast te staan. Et pourcause!

Immers op pag. 3 wordt van dit, volgens den schrijver, grootste en belangrijkste deel der O. Yr. getuigd: „Reeds eeuwen lang zijn zij in Indië gevestigd geweest en hun handeldrijvende geest, gepaard met schranderheid en ijver, heeft hen énorme rijkdommen doen verwerven."

Ergo: in bonam partem. Handelsgeest, schranderheid ea ijver de factoren hunner welvaart.

Van lieverlede verandert het oordeel evenwel en de conduitestaten op pag. 51, 58 en 59 zijn verre van malsch. De Chineezen worden daar geboekstaafd als in Indië gekomen uitsluitend om geld te verdienen — eilieve, zoude schrijver meenen dat dit doel alleen aan Chineezen eigen is ? — in 't algemeen hebzuchtig en meedogenloos in het aanwenden van middelen ter bereiking van hun doel, (pag. 51) straks kan van hen verwacht worden dat ze geen middelen onbeproefd zullen laten om zich van de zoo lang ontzegde en begeerde vrucht — grondbezit — meester te maken, (pag. 58) en ten slotte zijn ze gewetenloos wanneer het om winstbejag te doen is (pag. 59).

Of het niet beter geweest ware zich van eenig oordeel over dit deel der ingezetenen te onthouden?

Ook, vooral in casu, geldt: experientia docet.

Over een viertal hoofdstukken verdeelt de schr. zijne te bewerken stof: aan de bespreking van het begrip Vreemde Oosterling is het le hoofdstuk gewijd; het 2e aan het burgerlijk en handelsrecht; het 8e behandelt het landbezit; het 4e het procesrecht.

Al dadelijk is het noodig een paar punten te absolveeren die op het geheel betrekking hebben.

Ik begin waar de schr. eindigt en in fine van zijn Besluit —