Verklaart den in hoofde dezes genoemden beklaagde J. G. W. schuldig aan valschheid in authentieke geschriften 213 malen gepleegd en het desbewust gebruik maken van die valsche geschriften;

Veroordeelt hem te dier zake tot de straf van zes jaren tuchthuisstraf en 426 boeten elk van ƒ 50.— met bepaling dat hij bij niet betaling der boeten in gijzeling zal kunnen worden gehouden naar den maatstaf van een maand voor elke verschuldigde ƒ 200.—, doch den tijd van drie jaren niet te bovengaande ;

Bekrachtigt overigens het vonnis vermeld;

Veroordeelt den eersten beklaagde in de kosten in revisie gevallen.

VERZET-

(Tweede Kamer).

Raadkamer van 23 April 1890. Wd. Voorzitter: Mr. J. Th. M. Godefroij.

Valschheid in authentiek geschrift.

Niet alleen gedeeltelijke vervalsching van een overigens echt authentiek stuk stelt strafbare valschheid in authentiek geschrift daar, maar ook het geheel valschelijk opmaken van een geschrift, hetwelk een authentiek stuk moet voorstellen.

HET HOOG-GERECHTSHOF VAN NEDERLANDSCH-INDIE,

Gelezen het vonnis van den raad van justitie te Soerabaja dd. 12 Maart 1890, waarbij de terechtstelling is geweigerd van den beklaagde R., oud 56 jaren, wonende te Batavia, gewezen algemeen pakhuismeester te P., ter zake daarbij omschreven;