gedings tot op den dag der uitspraak van het vonnis begroot op ƒ 14;

Gelet op het extract uit het daartoe bestemde register, aangehouden ter griffie van den Landraad voornoemd, waaruit blijkt dat de eischer op den 21sten Februari 1890 verklaard heeft van voorschreven vonnis in cassatie te willen komen, zijnde hiervan aan den gerequireerde kennis gegeven bij deurwaarders exploit van den 24sten Februari daaraanvolgende;

Gelezen de schriftelijke conclusie namens den Procureur-Generaal genomen door den Advocaat-Generaal Mr. A. M. Pino en gedagteekend 28 Mei 1890, strekkende tot verwerping van het beroep in cassatie en veroordeeling van den requirant in de kosten daarop gevallen;

Gezien de stukken, waaronder de door den requirant ingediende en aan de wederpartij beteekende memorie van cassatie, zijnde door laatstgenoemde geene contramemorie ingeleverd;

O. dat onderwerpelijk de cassatie binnen den daartoe bij de wet gestelden termijn is aangeteekend en de verder deswege voorgeschreven formaliteiten behoorlijk zijn geobserveerd, welk laatste mede ten opzichte van de ingediende memorie geldende is;

O. dat door den requirant als middelen van cassatie zijn voorgesteld:

lo. Schending dan wel verkeerde toepassing van art. 92, 3o. van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie en schending van art. 63 ibidem, doordien bij de behandeling dezer zaak op 22 en 29 Januari 1890 en bij de uitspraak van het vonnis a quo op 12 Februari drie leden hebben zitting genomen, terwijl in het proces-verbaal onjuist is opgegeven dat slechts twee leden hebben zitting genomen en dat proces-verbaal derhalve niet alles bevat wat op de zitting is voorgevallen;

2o. Schending dan wel verkeerde toepassing van art. 183, lo. Inlandsch Reglement, doordien het vonnis niet onmiddellijk na afloop der beraadslaging en opmaking van het besluit, doch eerst veertien dagen daarna, is uitgesproken;

3o. Schending dan wel verkeerde toepassing van artt. 126 en 178 Inlar.dscb Reglement, doordien de rechter a quo, krach-