had behooren te doen, alsnog der geïntimeerde, eerst eischeresse, haren in eerste instantie ingestelden eiscli en genomene conclusiën te ontzeggen, immers en in allen gevalle haar daarmede te verklaren niet ontvankelijk, — met veroordeeling van de geiutimeerde in de kosten der beide instantiën;

O. dat geïntimeerde bij hare conclusie van antwoord in appel heeft betoogd:

dat de eerste rechter reeds bij zijn incidenteel vonnis van 10 April 1889 uitdrukkelijk beslist heeft „dat de handeling niet geheel ontkend wordende, de aanteekeningen door den makelaar de heer Hannema, (Chef der makelaarsfirma Dunlop en Kolff) uit zijn zakboekje in zijn dagboek overgebracht tusschen partijen bewijs opleveren van den tijd der handeling en dien der levering, van de hoedanigheid en hoeveelheid van het goed, van den prijs waarvoor en de voorwaarden waarop de handeling is aangegaan" ;

dat de appellant niet van gemeld vonnis in hooger beroep is gekomen, zoodat de daarbij uitgesproken beslissing, dat de door geintimeerde gestelde overeenkomst bewezen is, tusschen partijen onherroepelijk als waarheid geldt;

dat de eerste grief van appellant hem daarom niet kan volgen;

dat die grief bovendien even als de overige door appellant aangevoerde bezwaren is ongegrond;

hebbende geintimeerde ten slotte geconcludeerd tot te niet doening van het appel, bekrachtiging van het vonnis, waarvan appel en veroordeeling van den appellant in de kosten van het hooger beroep;

O. dat partijen vervolgens hare sustenuen mondeling bij pleidooi hebben toegelicht, waarna de nederlegging der stukken ter tafel is gelast en de dag der uitspraak bepaald;

Ten aanzien van het recht,

O. dat eischeresse, thans geintimeerde, bij hare introduclieve dagvaarding onder anderen heeft gesteld dat de gemachtigde van gedaagde, thans appellant, met name Tio Sien Lim (ten rechte Tio Song Lim), handelaar, wonende te Soerabaja, handelende namens zijnen lastgever, den gedaagde, door tusschenkomst