binnen 14 dagen na kennisgeving, terwijl het verder met liet oog op de bewoordingen der slotalinea van art. 24 van het B. W. ter keuze van geintimeerde bleef de aanvragen aan het gekozen of het werkelijke domicilie van eersten appellant te richten, weshalve ook de omstandigheid, dat de bewuste brief naar Serang werd geadresseerd, geheel tuiten beschouwing behoort te blijven;

dat de 100 ligmatjes mitsdien uiterlijk op den 7en Augustus 1889 behoorden te worden geleverd;

dat nu geintimeerde echter den 8sten Augustus daaraanvolgende appellanten alsnog sommeerde om de 100 ligmatjes dienzelfden dag in zijne pakhuizen te Batavia vrij en franco te leveren;

dat die sommatie beteekend werd aan het gekozen domicilie van partijen ter griffie van den raad van justitie te Batavia en de termijn in verband daarmede en de omstandigheid dat de ligmatjes van Serang (Bantam) moesten komen, veel te kort behoort te worden geacht, om haar als eene deugdelijke ingebrekestelling te kunnen doen gelden ;

O, dat geintimeerde alzoo op de tweede in mora stelling zich evenmin met vrucht beroepen kan en derhalve met zijne vordering niet ontvankelijk verklaard moet worden, hetgeen alsnog, met vernietiging van 's Raads vonnis, behoort te geschieden;

Gelet op de aangehaalde wetsbepalingen, art. 1238 en 1338 van het B. W. en art 58 van het Reglement op de B. Rv.;

Rechtdoende in hooger beroep,

Vernietigt het door den raad van justitie te Batavia tusscheti partijen gewezen vonnis, waarvan appel;

Verklaart den oorspronkelijken eischer, thans geintimeerde, met zijne vordering niet ontvankelijk;

Veroordeeelt hem in de kosten der beide instantiën.