dat die prauw op 6 December 1889 met die honderd zakken .Tavaanscli meel van Pintoe Ketjil te Batavia naar Tandjong Priok is vertrokken, doch onder weg in die mate water in de prauw gedrongen is, dat de prauw bij den boom te Tandjong Priok komende, zinkende was, en de geladen zakken meel zoo zwaar zijn beschadigd, dat bet meel geheel bedorven is;

dat die zakken meel dan ook niet in het schip „Giang An", dat op 7 December 1889 des avonds van Tandjong Priok naar Singapore vertrekken moest en ook vertrokken is, zijn kunnen worden ingeladen, doch gedaagde ze in geheel bedorven toestand weder stadwaarts heeft doen brengen en ze daar eenvoudig in zijn kantoor aan de Kali Besar te Batavia heeft doen neersmijten ;

dat volgens art. 91 Wetboek van Koophandel schippers moeten instaan voor alle schaden aan de ter vervoering overgenomen koopmanschappen of goederen overkomen, uitgezonderd dezulke, die uit een gebrek van het goed zelf, door overmacht of door schuld of nalatigheid van den afzender of expediteur veroorzaakt zijn, en in casu noch een gebrek van het goed zelf, noch overmacht, noch schuld of nalatigheid van den afzender of expediteur oorzaak zijn van het indringen van het water in de prauw en van de schade aan de zakken meel overkomen, zoodat zich geen der uitzonderingen hier voordoet;

dat de eischer ook schade lijdt, doordat de zakken meel niet in het schip „Giang An", zijn kunnen worden ingeladen, daar hij zich verbonden had, om 100 zakken meel met dat schip naar Singapore aan de daar gevestigde firma Hiap Eng Mo en Compagnie te zullen zenden, en de eischer tegenover die firma ter zake van de niet nakoming dier verplichting tot schadevergoeding verplicht is;

dat gedaagde ook verplicht is, om de schade door de niet bezorging van het meel aan het schip „Giang An" door eischer geleden en nog te lijden, aan eischer te vergoeden;

dat eischer op 7 December 1889, toen hij vernam, dat de prauw zinkende en zijn meel beschadigd en bedorven was, onmiddellijk door notaris II. J. Meertens te Batavia tegen de gedaagde