lo. Schending, dan wel verkeerde toepassing van de artt. 93 eerste alinea, 94, 95 eerste en tweede alinea's, in verband met art. 90 eerste alinea, 97 laatste alinea, 77 eerste alinea, 187, 156 en 157 van de ordonnaneie van 15 Maart 1882 (Reglement op liet rechtswezen in de Residentie Riouw, Staatsblad 1882 no. 84) en van art. 355 van het Reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering, doordien, hoewel door beide partijen slechts was geappelleerd van 's Landraads eindvonnis de dato 20 Maart 1889 en niet van 's Landraads incidenteel vonnis van dien datum, en niettegenstaande requirant den hem bij laatstbedoeld vonnis opgelegden gerechtelijken eed, luidende: „dat gedaagde „hein wegens restant schuld bij de ontbinding in Augustus 1883 „der tusschen hen en den Chinees Tjioe Kau bestaan hebbende „handelsvennootschap eene som van $ 3138.42% schuldig is", heeft uitgezworen, de rechter a quo hem met zijne vordering voor het bedrag van $ 3138.42% vooralsnog niet ontvankelijk heeft verklaard;

2o. Schending, dan wel verkeerde toepassing van voormelde artt, 93 eerste alinea, 94, 95 eerste en tweede alinea's, in verband met art. 90 eerste alinea en 97 laatste alinea, en de artt. 75 en 184 van vaakgemelde ordonnaneie en art. 355 van het Reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering, doordien de rechter a quo, hoewel door beide partijen slechts was geappelleerd van 's Landraads eindvonnis de dato 20 Maart 1889 en niet van 's Landraads incidenteel vonnis de dato 19 December 1888, waarbij werd bevolen een onderzoek ter zake door twee Commissarissen uit den Landraad, bijgestaan door den Griffier, naar de waarheid der beweringen van partijen, dat den rechter tot inlichting zoude kunnen strekken, het door de door den President van den Landraad diensvolgens benoemde Commissarissen opgemaakt proces-verbaal de dato 10 Januari 188 9, hoewel ter terechtzitting van 20 Maart 1889 de inhoud van dat procesverbaal aan partijen is voorgehouden en deze verklaard hebben zich daaraan te gedragen en daarbij te volharden, heeft aangemerkt als niet tot de stukkc.ii van het geding te behooren, en zulks uit overweging dat volgens het Reglement op het Rechts-