en in de tweede plaats der tot op het oogenblik dier dagvaarding verschenen termijnen ad f 75 's inaands van het restant voorschot, uitmakende de som van f 1 025, waarop de oorspronkelijke eisch later, immers bij conclusie van antwoord exceptioneel en hij pleidooi in eersten aanleg, is verminderd ;

dat voor eerste grief daartegen is aangevoerd, dat alvorens een borg tot betaling zoude kunnen worden aangesproken, eerst de hoofdschuldenaar in uiora behoort te zijn gesteld en zulks niet gebeurd zoude zijn;

dat echter, naar bescheiden wordt gemeend, eene dergelijke bepaling nergens in de wet wordt gevonden;

dat wel is waar in art. 1831 van het Burgerlijk Wetboek wordt gezegd dat de borg niet tot betaling gehouden is dan bij gebreke van den schuldenaar, wiens goederen vooraf moeten uitgewonnen worden, maar daaraan geen andere beteekenis in verband met het daarop volgende artikel kan worden gehecht, dan wanneer de schuldeischer zijn schuldenaar niet heeft in gebreke gesteld, in dat geval de borg, indien hij althans van dat voorrecht, zooals in casu, geen afstand heeft gedaan, alleen kan antwoorden met de vordering dat des schuldenaars goederen vooraf uitgewonnen worden — vergel. arrest van den Hoogeti Raad van 29 November 1814 bij van den Honert IV blz. 177, alsmede het in het 17de deel blz. 416 van het Recht in Ned. fndië te vinden arrest van het Hoog-Gerechtshof van Ned. Indië;

dat voorts afgescheiden van de omstandigheid, dat appellant uitd ukkelijk van het recht van eerdere uitwinning heeft afstand gedaan, het mede vaststaat, dat reeds vóór de dagvaarding in eersten aanleg — en dit is de reden waarom alleen de appellant in rechten is aangesproken en niet mede de arabier Said Moham&d bin Achmad bin Shahab — deze laatste in staat van faillissement was veiklaard en ook op dien grond, zooals de eerste rechter terecht heeft overwogen, appellants verwering niet kan opgaan — cf. het vonnis a quo, verbis „Overwegende dat volgens art. 1 831 Burgerlijk Wetboek een borg jegens den schuldeischer niet tot betaling is gehouden dan bij gebreke van den schuldenaar, wiens goederen vooraf moeten worden uitgewonnen; dat al zou