procedeeren aan geen liooger beroep noch andere voorziening zijn onderworpen.

De hier vermelde meening van den toenmaligen President van den raad van justitie te Batavia en de beschikking van dat college komen ons voor onjuist te zijn.

Het is waar dat de wetge er voor de verkrijging der vergunning tot pro deo bij de raden van justitie slechts eene wijze van procedure heeft voorgeschreven en dat daarbij geen onderscheid gemaakt wordt tusschen de zoogenaamde groote en kleine zaken; het kan echter niet in de bedoeling gelegen hebben van den wetgever om, ten aanzien van den al of niet verplichten bijstand van eenen procureur, onderscheid te maken of men gratis procedeert of niet, daar toch art. 783 Rv. uitdrukkelijk bepaalt, dat in de daar bedoelde zaken geene procureur-stelling plaats beeft, maar partijen in persoon voor den rechter verschijnen, terwijl daar geen onderscheid gemaakt wordt tusschen al of niet pro deo procedeeren.

De bepalingen van de twaalfde afdeeling van Titel VI, Boek III van het Reglement op de rechtsvordering, voor zoover daarin sprake is van procureurs, kunnen o. i. dan ook alleen betrekking hebben op de zoogenaamde groote zaken, in welke volgens art. 106 Rv. de bijstand van eenen procureur vereiscbt wordt.

Opmerking verdient het echter dat de Indische wetgever in de meergenotinde afdeeling met geen enkel woord gesproken heeft van het pro deo in kleine zaken, en zulks te meer wanneer men in aanmerking neemt dat de Indische Rechtsvordering is samengesteld naar bet voorbeeld der Nederlandsche (art. 855 t/m 87 5). In deze laatste wordt wel degelijk onderscheid gemaakt of het verzoek om kosteloos te procedeeren is gericht aan een Hof of eene Arrondissements-rechtbank dan wel aan eenen Kantonrechter; terwijl er groote overeenstemming bestaat tusschen den aard der burgerlijke zaken en de vormen van procedure daarin voor den Kantonrechter in Kederland (art. 38 Ned. R. O. in verband met art. 97 scjq. Ned. Rv.) en de zoogenaamde kleine zaken Voor den raad van justitie in Indie