nl. den Chinees Litn Kauw en bijgevolg geenszins aan de beslissing van den eersten rechter, dat het huurcontract, blijkens de bovenvermelde door partijen onderteekende schriftelijke verklaring van 8 September 1886, tot dien datum stilzwijgend is verlengd, met welke beslissing het Hof zich volkomen vereenigt, eenigen afbreuk kan doen;

O. eindelijk wat betreft de in incidenteel appel door geintimeerde tegen het vonnis a quo aangevoerde grief, dat ten onrechte de door hem geeischte uitvoerbaarverklaring van dat vonnis bij lijfsdwang is geweigerd;

dat ook die beslissing den Hove is juist voorgekomen, hoezeer op andere gronden dan door den rechter a quo aangevoerd;

dat toch ter beantwoording van de vraag of de wet in casu den lijfsdwang op grond van art. 581, 4o. R. B. Rv. toestaat, alleen behoort te worden nagegaan of het onderwerpelijk huurcontract van 16 Februari 1885 de uitvoering of exploitatie eener landbouwonderneming betreft;

dat dit zeer zeker ontkennend moet worden beantwoord, dewijl het contract, hetwelk een eenvoudige huur van roerend en onroerend goed onder zekere voorwaarden bevat, dienaangaande niets vermeldt;

dat nu wel de incidenteel appellant uit de omstandigheid dat het land Tjirenda — zijnde een der verhuurde zaken — is een door de Regeering aan den thans appellant in erfpacht uitgegeven perceel, op grond der agrarische verordeningen, heeft gesteld dat die grond is uitgegeven ter bevordering van landbouw, edoch, aannemende dat dit wellicht van invloed kan zijn op de rechtsverhouding tusschen den eigenaar en den erfpachter, nogtans zeer zeker het onderwerpelijk huurcontract door die verordeningen geenszins beheerscht wordt;

O. dat het vonnis a quo mitsdien, zij 't dan ook ten deele op andere gronden, als terecht gewezen, behoort te worden bekrachtigd en als een gevolg van dien het door geintimeerde bij conclusie van antwoord incidenteel subsidiair in appel aangeboden bewijs kan worden gepasseerd ;

Gelet enz.;