Alvorens ten principale recht te doen,

Wijst den eisch incidenteel toe;

Verklaart ongegrond de door appellant op 8 Mei 1890 ten residentie-kantore te Menado ten overstaan van den Secretaris der Residentie Menado, als waarnemend Resident, voorgestelde wrakingen van de gt tuigen Tan Keng en The Hok;

Draagt aan den Resident van Menado op die getuigen, alsmede de op 8 Mei 1890 niet verschenen getuigen Lie Boen Eng en Lie Soen Djie alsnog te hooren;

Verstaat dat de meest gereede partij zich tot gemelden Resident zal hebben te wenden tot bepaling van plaats, dag en uur, waarop het verhoor zal moeten plaats hebben;

Reserveert de uitspraak omtrent de kosten tot aan de einduitspraak.

Zitting van 18 September 1890. Voorzitter: als voren.

Competentie.— Boedelkamer.—Art. 72 Ov.— Staatsblad 1828 no. 46 art. 6 en 58. — Staatsblad 1855 no. 79.

Gedagvaard zijnde de Wees- en Boedelhamer in eene zaak uitsluitend handelende over aanspraken op eenen Chineeschen boedel, welken gedaagde wederrechtelijk zoude bezitten en waarvan afgifte gevorderd wordt, dan is de dagvaarding alleen gericht tegen de Weeskamer als belast met de functiën van Boedelkamer.

Be raad van justitie is onbevoegd van deze vordering kennis te nemen.

Be landraad is de gewone rechter voor het college van Boedelmeesteren.

De Wees- en Boedelkamer te Soerabaja, appellante, comp. bij den adv. en proc. Mr. T. Hennij, contra

Tan Tong Liep, geintimeerde, comp. bij den adv. en proc. Mr. R. T j. Mees.