gronden en motieven van den eersten rechter, diens vonnis heeft bekrachtigd en dus ook dit midd el zijnen feitelijken grondslag mist;

O. dat dit laatste mede het geval is met het derde middel van cassatie;

dat toch de raad van justitie, na met den rechter a quo als boven gezegd te hebben aangenomen dat volgens de adat de levering van gro nden geschiedt door inschrijving in de op last des Sultans aangehouden registers, het feit der inschrijving, van het bestaan waarvan de landraad zich door inzage van het betrekkelijk register heeft overtuigd, geconstateerd heeft, zonder aan het geproduceerde extract uit dat register de bewijskracht, hetzij van authentiek-, hetzij van onderhandsch geschrift, toe te kennen;

O. eindelijk ten aanzien van het vierde middel, dat de raad van justitie, geheel in overeenstemming met de duidelijke bewoordingen van art. 161 van Staatsblad 1883 no. 59, die wetsbepaling, ten aanzien van de daarbij toegekende volledige bewijskracht voor partijen, tusschen wie eene acte is velleden, geschreven acht;

dat die rechter daardoor geenszins, zooals requirant bet doet voorkomen, aanneemt, dat derden daartegen geen tegenbewijs zouden mogen leveren;

dat hij door uitdrukkelijk getuigenbewijs tegen een authentieke acte, in casu de vendurol, te erkennen en zich bij de gronden en motieven van het vonnis a quo aan te sluiten, evenmin als de eerste rechter heeft beslist dat door de vendurol niet zou kunnen bewezen worden wie de kooper is;

dat derhalve ook aan dit laatste middel de feitelijke grondslag ontbreekt;

O. dat in verhand met het vorenstaande het ingestelde beroep moet worden verworpen;

Gelet enz.;

Rechtdoende,

Verwerpt het beroep in cassatie;

Veroordeelt den requirant in de kosten in cassatie gevallen.