Zitting van 2 October 1890. Voorzitter: als voren.

Art. 82 van hut Sumalra Reglement in Staatsblad 1874 7io. 944 (art. 130 lnl. Regl.J schrijft geen bijzonder en vorm voor, waarop de ter terechtzitting tegemooordige partij den per, oon, door wien zij zich wil laten bijstaan, moet machtigen.

Waar uit het proces-verbaal der terechtzitting blijkt, dat partij met haren gemachtigde ter terechtzitting tegenwoordig was, doet het niets ter zake, dal eene schriftelijke machtiging ongeldig zoude zijn.

Si Sarah e. s., requiranten van cassatie, contra

Si Badoe Said galar Maliem Pono c. s., gerequireerden in voorschreven cas.

HET HOOG GERECHTSHOE VAN NEDERLANDSCH-INDIE,

Gelezen het op den 24sten December 1889 door de Rapat te Singkarah tusschen de thans requiranten van cassatie, als gedaagden, en de thans gerequireerden, als eischers, uitgesproken vonnis, waarbij aan laatstgenoemden hunne vordering is toegewezen, wat betreft de ladang met de daarop staande vruchtbooinen, nader omschreven bij proces-verbaal der commissie ddo. 23 December 188 9, mits zij ter openbare terechtzitting van de Rapat voornoemd op de wijze hunner godsdienstige gezindheid, in tegenwoordigheid van de gedaagden of deze althans behoorlijk daartoe opgeroepen zijnde, den eed zweren: „dat het waar is „dat de ladang in kwestie bovenbedoeld hun wettig eigendom „is en door hen als erfgoed van hunne erflaters geërfd", met veroordeeling van gedaagden in de kosten van het geding tot den dag der uitspraak begroot op ƒ 50,50; en bij onwil of nalatigheid van de eischers om bovenbedoelden eed uit te zweren, hun eisch is ontzegd, met verwijzing van hen in de kosten van