dat 11 u de wet nergens sacrainenteele bewoordingen voorschrijft, waarin de erkenning van een natuurlijk kind zoude moeten geschieden, doch dit niet wegneemt dat zij in zoodanige bewoordingen moet vervat worden, dat daaruit duidelijk blijkt de wil om een bepaald aangeduid kind, met vermelding wie de moeder is, te erkennen ;

dat dus de eenvoudige vermelding in een testament: „Ik benoem mijn kind Pierre tot mijnen universeelen erfgenaam", al is daarin ook nog gesproken van „mijne beide oudste" en „mijne vier jongste kinderen", niet als erkenning kan gelden, al ware liet alleen maar omdat hieruit met geene mogelijkheid kan blijken welk kind door den testateur bedoeld wordt, daar toch de enkele opgave van eenen voornaam zonder eenige nadere omschrijving zulks niet aantoont;

O. dat echter, al ware het voorafgaande onjuist en al moest aangenomen worden dat de Heer Demmeni bij genoemd testament feitelijk het ten rekeste bedoelde kind Pierre als het zijne erkend heeft, dan nog die erkenning niet op wettige wijze geschied en dus niet rechtsgeldig is;

dat toch Christina Ramers, die volgens den rekestrant Bruijns de moeder is van dat kind, is overleden op 5 September 1885 en alzoo niet alleen tijdens het passeereu van genoemd testament, maar zelfs nog bijna acht jaren later in leven was;

dat van de toestemming der moeder, die tijdens het passeereu van het testament in leven was, niets blijkt en de beweerde erkenning mitsdien volgens art. 284 B. W. niet rechtsgeldig geschied is;

O. dat door rekestrant nog wel is aangevoerd dat liet geen bezwaar kan opleveren, dat van toestemming eener moeder van het kind niet blijkt :

lo. omdat art. 284 B. W. hier niet van toepassing kan zijn, daar het kind nooit door eene vrouw als haar kind erkend is, zoodat er rechtens geene moeder bekend is;

2o. omdat Christina Ramers eerder overleden is dan de erflater Demmeni en alzoo de bij testament gedane erkenning eerst in het leven trad toen de moeder niet meer bestond, zoodat