het Openbaar Ministerie tempore utili revisie heeft verlangd, waarvan aan den beklaagde behoorlijk beteekening is gedaan;

O. dat terecht op wettige bewijsmiddelen door den Landraad is aangenomen, dat de beklaagde het hem ten laste gelegde feit heeft bedreven;

dat echter het door hem vervalschte geschrift voor het gebruik, tot hetwelk het door zijnen niedebeklaagde werd gebezigd en alzoo tot het doel, waartoe die vervalsching geschiedde, volkomen krachteloos was, aangezien toch de op onkunde berustende gewoonte der inlandscke bevolking om daaraan waarde te hechten er geene wettige bewijskracht aan kan verschaffen;

dat alzoo alle nadeel, hetwelk door de bedriegelijke handeling van beklaagdes medebeklaagde, tot het begaan van welke de beklaagde hem behulpzaam was, kan worden veroorzaakt, slechts het gevolg kan wezen van het bedrog door hem gepleegd, door het bedoelde geschrift als een stuk voor te stellen, dat bewijskracht bezat, doch nimmer uit dat stuk zelf, welks inhoud in geen geval waarde bezat, kon voortspruiten; dat mitsdien aan de door den beklaagde gepleegde valschheid het voor de strafbare valschheid vereischt criterium van mogelijkheid van nadeel ontbreekt;

O. dat mitsdien 'sLandraads vonnis in zooverre, hoewel op andere gronden, behoort te worden bekrachtigd;

O, dat echter 's Landraads beslissing omtrent de stukken van overtuiging niet is overeenkomstig de wet;

Gezien enz.;

.Rechtdoende,

Bekrachtigt het vonnis van den Landraad voornoemd, voorzoover de beklaagde daarbij is ontslagen van alle rechtsvervolging en het Land is veroordeeld in de kosten;

Beveelt dat hij onmiddellijk op vrije voeten zal worden gesteld, ten ware hij uit anderen hoofde in verzekerde bewaring zoude behooren te blijven;

Gelast de teruggave van de tot stukken van overtuiging gediend hebbende voorwerpen, na verloop van acht dagen, na de dagteekening van het arrest, te weten van het briefje aan