voor den rechter nimmer een grond kan daarstellen, om eene op zich zelf gegronde en niet van belang ontbloote actie af te wijzen ;

dat, gaat zulk een eischer dan, na het vonnis bekomen te hebben, door, het dan eerst tijd is om hem met wat hij dan verder doen wil, niet ontvankelijk te verklaren;

dat, daar het wel aan geen twijfel onderhevig zijn zal, of een vennoot heeft er belang bij te weten, wat zijn beheerende medevennoot verricht heeft, deze actie toegewezen zal moeten worden, al zal de geintimeerde in eventueele verdere, later in te stellen acties dan ook wellicht op grond van voor die acties niet aanwezig belang, niet ontvankelijk moeten worden verklaard";

dat aangaande liet vierde middel wordt geavanceerd, dat liet is. niet gefundeerd op de wet;

dat het vijfde niet is gefundeerd op liet contract, dat wel bepaalt wat er bij liet eindigen geschieden zal, doch geenszins de volgorde waarin;

dat liet hier geldt transportaannemers, expediteurs, die karren en karbouwen koopen en huren en verhuren om tegen geld andermans goed te vervoeren, ergo koophandel, waarmede het zesde middel valt evenals het zevende, daar de rechter blijkbaar heeft ingezien, dat de boei het eenige middel wezen zal, om van den recalcitranten appellant iets te zien te krijgen ; dat quoad liet achtste middel wordt geavanceerd ; dat uit art. 765 B. R. wel volgt, dat men de bepaling van een bedrag zal kunnen vorderen — en zulks gevorderd zijnde, dat de rechter liet dan moet vaststellen — tot hetwelk de goederen des debiteurs zullen worden in beslag genomen en verkocht; doch dat artikel omtrent den lijfsdwang slechts bepaalt, dat hij kan worden uitgesproken;

dat gevorderd wordt het doen van rekening en verantwoording, dat is het verrichten van een daad en de wet nergeiis verbiedt, dat de debiteur gegijzeld zal blijven, tot hij die daad doe — behoudens het maximum van 3 jaar, dat bij alle gijzelingen is voorgeschreven;

dat, als hij drie jaren gezeten heeft en het dan nog niet