faillissement van den Chineeschen handelaar Tjoa Kie Lim opgemaakte rangregeling, met dien verstande, dat opposant voor zijne vordering op een bedrag van f 65.12, zijnde het netto provenu van de verkochte stoffeering der door hem aan den failliet verhuurde warong, als preferent schuldeischer zal worden gerangschikt, doch in rang na de Weeskamer zal volgen, als eerste bevoorrechte schuldeischeres op de geheele opbrengst voor de kosten, op het faillissement gevallen, en haar loon, ■— de opposant in zooverre goed opposant is verklaard, maar hem het anders of meerder gevraagde is ontzegd met veroordeeling van hem wijders in de kosten van het geding;

Gezien de acte, waaruit blijkt, dat de Advocaat en Procureur bij den ITove Mr. G. W. Altheer, als daartoe door den requirant bij onderhandsche volmacht van 17 October 1389 gemachtigd, namens dezen, op den 7den Juni 1890 ter 's Ilofs griffie tegen voormeld vonnis cassatie heeft aangeteekend, zoomede de door dien practizijn en dien van de gerequireerde, den Advocaat en Procureur Mr. A. H. du Mosch, ingediende memoriën van eisch en antwoord in cassatie, beide stukken aan de wederpartij beteekend;

Gehoord den Advocaat-Generaal Mr. J. van Assen in zijne, namens den Procureur-Generaal, ter openbare terechtzitting van den 28sten Augustus 1890 genomen conclusie, strekkende tot niet ontvankelijkverklaring, subsidiair tot verwerping van den eisch in cassatie, met veroordeeling van den requirant in de kosten in cassatie gevallen;

■ Gezien de stukken;

O. dat door den requirant als middelen van cassatie zijn voorgesteld:

lo. Schending van art. 1139 sub 2 in verband met art. 1140, le alinea van het Burgerlijk Wetboek, aangezien aan opposant niet het volle bedrag zijner vordering wegens huishuur van een warong, groot ƒ 223.50, volgens conclusie van eisch, waarin de failliet zijne nering dreef, is toegewezen, daar toch blijkens het vorenstaande, na aftrek der preferentiekosten, volgens de wet, aan de Wees-en Boedelkamer voldoende gelden zijn overgebleven;