O. derhalve dat de beklaagde, met vernietiging van 's landraads vonnis, alsnog van alle rechtsvervolging te dier zake behoort te worden ontslagen;

Gelet enz.;

Rechtdoende,

Vernietigt het vonnis door den landraad op 24 Juni 1890 tegen den beklaagde gewezen;

Ontslaat hem ter zake van het hem ten laste gelegde van alle rechtsvervolging;

Beveelt zijne onmiddellijke in vrijheidstelling, ten ware hij om andere redenen in verzekerde bewaring behoort te blijven;

Gelast de teruggave der tot stukken van overtuiging gediend hebbende voorwerpen, na verloop van acht dagen na de dagteekening van het arrest, te weten: van het krislemmet en den krisring aan den len getuige Djoemadin en van de krisschede en het krisgevest aan den beklaagde, tenzij op beide laatste voorwerpen door de eigenaren of rechthebbenden, binnen voormelden termijn, beslag wordt gelegd overeenkomstig de wet;

Verstaat dat de kosten van het geding in beide instantiën zullen komen ten laste van het Land.

Zitting van 24 October 1890.

Voorzitter: als voren.

Wanneer aan cenen beklaagde is ten laste gelegd liet toebrengen van verwondingen aan twee personen en hij bij het diclnm van liet vonnis schuldig verklaard is aan liet moedwillig toebrengen van kwetsuren enz., dan is daardoor het vonnis niet nietig, zoo uit de overwegingen duidelijk blijkt, dat de rechter met de kwalificatie in hel vonnis beoogd heeft beide feiten te omschrijven.

De beslissing des rechters wordt gekend niet alleen uit het dictum, maar uit dit in verband met de overwegingen, waardoor het gemotiveerd wordt.