toebrengen van verwondigen aan twee personen, namelijk aan den Inlander Alirn en aan den Inlander Dia, is ten laste gelegd ;

dat nu liet dictuin van liet vonnis, hetwelk alleen eene schuldigverklaring aan het moedwillig toebrengen van kwetsuren, ziekte en onbekwaamheid tot persoonlijken arbeid van meer dan twintig dagen ten gevolge gehad hebbende bevat, inderdaad niet van meerdere personen melding maakt, maar dat evenwel uit de overwegingen van het vonnis duidelijk blijkt dat de landraad met de in dat dictum vervatte qualificatie beoogd heeft zoowel de misdadige handelingen door den beklaagde tegen den inlander Alim als die tegen den inlander Dia begaan strafrechtelijk te omschrijven;

dat alzoo, aangezien toch de beslissing des rechters niet bloot uit zijn dictum maar uit dit laatste in verband met de overwegingen door welke het wordt gemotiveerd moet worden gekend, in het onderhavig geval niet kan worden aangenomen dat de landraad niet over de beide den beklaagde ten laste gelegde strafbare handelingen heeft geoordeeld en beslist, al moge dan ook het dictum van zijn vonnis wellicht onjuist of onvolledig zijn en als zoodanig in revisie behooren te worden verbeterd;

dat derhalve de vermelde door het Openbaar Ministerie ten deze genomene conclusie behoort te worden verworpen en de processtukken wederom in handen behooren te worden gesteld van den Procureur-Generaal ten einde alsnog ten principale conclusie te nemen ;

Rechtdoende,

Verwerpt de conclusie van het Openbaar Ministerie tot vernietiging van 's landraads vonnis en tot verwijzing der zaak naar denzelfden rechter, welke daarvan reeds heeft kennis genomen, met bevel dezelve op nieuw te behandelen, te beginnen met de oudste acte, waarin de nietigheid is gepleegd, zijnde de beraadslaging en het vonnis;

Verstaat de processtukken wederom in handen te stellen van den Procureur-Generaal, ten einde alsnog ten principale conclusie te nemen;

Veroordeelt den Staat in de kosten.