Het artikel verdient zeker eene grondige behandeling en ik stel mij voor het aan eene analyse te onderwerpen om te trachten den juisten zin, de juiste beteekenis er van in het licht te stellen, die het volgens de koloniale staatsinstellingen heeft.

Toen in 1854 het tegenwoordig Regeerings-Reglement tot stand kwam, had de wetgever in het toen van kracht zijnde Reglement van 1836 geene analoge bepalingen voor zich als thans art. 109 bevat. De vroegere reglementen bevatten evenmin een soortgelijk artikel.

Om de oeconomie van het nieuwe reglement, waarbij de indeeling der nederlandsche grondwet tot voorbeeld genomen werd, wijdde men alsnu een afzonderlijk hoofdstuk, het zesde, aan de ingezetenen.

De hoofdverdeeling der bevolking van deze koloniën moest uitteraard afwijken van die door de iuoederlandsche grondwet gemaakt in Nederlanders en vreemdelingen, om de geamalgameerde bevolking der koloniën, die behalve de daar geboren en inheemsche bevolking en behalve Nederlanders ook omvat andere nationaliteiten van den meest verschillenden aard.

Het Regeerings-Reglement neemt als hoofdverdeeling der bevolking van Nederlandsch-Indië aan die van ingezetenen en niet-ingezetenen.

Wie ingezetenen zijn leert art. 106 Regeerings-Reglement nl. Io. de inboorlingen, dat zijn allen die in NederlandschIndië geboren zijn, onverschillig tot welk ras, welke nationaliteit of welken landaard ze behooren ; IIo. allen die het recht kregen zich te vestigen in de koloniën op de wijze als bij art. 105 Regeerings-Reglement vermeld, dat zijn de personen die door het Opperbestuur worden aangewezen om in den kolonialen staatsdienst te treden en de personen, geene ambtenaren zijnde, die op hun verzoek onder zekere voorwaarden worden toegelaten op het koloniaal gebied.

Onder sub I en II vallen nu allen, doch dit complex der ingezetenen omvat personen van verschillend ras, van verschillenden landaard, van verschillende nationaliteitArt.

105 spreekt zeer correct van „personen van 's Rijks wege