het eeiie voor zes honderd, en het andere voor vijf honderd gulden, en derhalve, daar de prijs of waarde dezer opstallen niet is tegengesproken, en bij deze soort van vonnissen ook krachtens art. 205 juncto 204 van het zoogenaamd Inl. Regl. de algemeene regelen omtrent het hooger beroep en het beroep in cassatie gelden, het vonnis appellabel was, op grond van art. 96 al. 1 van de R. O., dat, zooals het is gewijzigd bij art. 2 van Staatsblad 1887 no. 153, bepaalt dat van de uitspraken der landraden hooger beroep wordt toegelaten, wanneer niet blijkt, dat de waarde der vordering ƒ 500 of minder bedraagt;

O. dat zij derhalve in het door haar ingesteld beroep in cassatie niet ontvankelijk moet verklaard worden;

Gezien enz.;

Rechtdoende,

Verklaart de rekwirante niet ontvankelijk met het door haar ingestelde beroep in cassatie;

Veroordeelt haar in de kosten daarop gevallen.

Zitting van 11 December 1890.

Voorzitter: als voren.

De landraad, nadat een bij interlocutoir vonnis opgelegde suppleloire eed afgelegd is, een eindvonnis uitsprekende, zonder daarover in raadkamer te beraadslagen en besluit te nemen, heeft daardoor art, 164 Inl. Regl. geschonden.

Ong Ewie, rekwirant van cassatie, contra

Soero, gerekwireerde in voorschreven cas.

HET HOOG-GERECHTSHOF VAN NEDERLANDSCH-INDIE,

Gelezen het door den Landraad te Kendal op den 15den Juli 1890 tusschen partijen gewezen en uitgesproken vonnis, waarbij aan den eischer, thans rekwirant, zijn eisch is ontzegd,