neraal door den Advocaat-Generaal Mr. D. H. van Gelder genomen en gedagteekend den eersten December 1890, daartoe strekkende, dat het Hoog-Gerechtshof, met vei betering van liet vonnis, den beklaagde schuldig zal verklaren aan: „diefstal met een valschen sleutel in de aanhoorigheid van een bewoond huis," en deswege -veroordeelen tot de straf van dwangarbeid in den ketting voor den tijd van zes jaren en overigens het vonnis moge bekrachtigen ;

Gehoord het rapport van den Raadsheer Mr. J. C. Mulock Houwer;

O. dat de beklaagde behoorlijk op de wijze bij de wet voorgeschreven en binnen den daar gestelden termijn verklaard heeft revisie te verlangen ;

O. dat het den beklaagde ten laste gelegde feit niet wettig is bewezen;

O. dat immers aan de getuigenis der als derde getuige door den landraad onder eede gehoorde vrouw Oeij Sin Nio geene bewijskracht in rechten mag worden toegekend;

dat zij toch als wettige huisvrouw van een der beklaagden, ingevolge art. 265, 3o. juncto 266 van het Reglement op de uitoefening der policie enz., niet anders als getuige onder eede mocht worden gehoord, dan tenzij zoowel zij zelve daarin bewilligde als het Openbare Ministerie en de beklaagden daarin uitdrukkelijk toestemden;

dat nu wel in het proces-verbaal der terechzitting vermeld is dat deze bewilliging en toestemming in dit geval gegeven waren, doch deze vermelding niet voldoende is om den rechter in revisie de overtuiging te schenken, dat daarbij inderdaad de wet naar behooren is toegepast;

dat het hier namelijk garantiën geldt door de wet in het belang van de beklaagden verordend ; vormen der strafprocedure alzoo, die met de grootste nauwgezetheid behooren te worden nageleefd en van openbare orde zijn, welker verwaarloozing nietigheid der in strijd daarmede verrichte handelingen moet medebrengen;

dat toch de uitzondering in het vermeld art. 266 gesteld, blijkbaar berust op een geheel vrije van hare kracht en strek-