werd door ons betoogd dat, sedert de invoering van liet thans vigeerende Regecrings-Reglement, geschillen over bevoegdheid tusschen den burgerlijken en den militairen rechter alleen door den Gouverneur-Generaal beslist mogen worden en de bemoeienis van het Hoog-Gerechtshol daarbij totaal is uitgesloten; dat dit geldt zonder eenige restrictie welken burgerlijken of welken militairen rechter het ook moge betreffen. Wij meenden in dat opstel te hebben aangetoond, dat daar waar het Hoog-Gerechtshof na 1 Mei 1S55 kennis genomen had van jurisdictie geschillen tusschen den burgerlijken en den militairen rechter — zijnde gevallen waarin die geschillen niet bestonden tusschen het HoogGerechtshof zelve en het Hoog-Mihtair-Gerechtshof—dit ten onrechte geschied was, omdat sedert de invoering van het Jiegeerings Reglement, door zijn art. 83, art. 162 sub do. van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie vervallen was;

dat dit bleek uit de bewoordingen van dat art. 83, uit zijne geschiedenis en uit de bedoeling van den wetgever.

Uit het vorenstaande arrest en Gouverneuients besluit blijkt echter, dat zoowel het Hoog-Gerechtshof, als de GouverneurGeneraal en de Procureur-Generaal onze opinie ten deze niet deelen; deze allen (1) zijn van meening, dat art. 162 sub 4>o. R. O. nog geldt en art. 83 R. R. nog niet in werking is getreden.

Het Hoog-Gerechtshof motiveert dit uitvoerig en put daaruit zijne competentie om jurisdictie geschillen tusschen den burgerlijken en militairen rechter te beslissen, wanneer die geschillen niet zijn ontstaan tusschen het Hoog-Gerechtshof zelve en het Hoog-Militair-Gerechtshof, terwijl de Gouverneur-Generaal, een geschil tusschen laatstgenoemde rechterlijke collegiën beslissende, Zijne bevoegdheid daartoe baseert op art. 1 62 sub 4o. R. O. en van het artikel van het Regeerings-Reglement geen melding maakt, evenals ook de Procureur-Generaal, die de beslissing van den Landvoogd inroept op grond van diezelfde bepaling der R. O. (2)

(1) Alleen de Advocaat-Generaal Mr, van Gelder stemt blijkbaar met onze redeneering in.

(2) Hoe de zienswijze ten dt ze is van den Raad van Nedcrlanilsch-