tenkiuderen onder dezelfde voorwaarden als de Europeesche kinderen op de Europeesche school zouden moeten worden toegelaten ; de kracht van liet 7e punt ligt in de gecursiveerde woorden, vermits thans de inlanders tot betaling van een ietwat hooger schoolgeld verplicht zijn dan de Europeanen 1). Maar die bepaling is weer niet toepasselijk daar waar in den regel de meeste inlandsche Christenkinderen worden gevonden n.1. de Ambonsche Christenkinderen van inlandsche militairen, al of niet meer in dienst 2). Waaruit volgt dat eigenlijk schier in allen deele reeds sedert tal van jaren is voldaan aan hetgeen sub 7o. wordt gewenscht.

Sub 8o. Eilieve waartoe die vergunning? Er bestaat eens pensioenregeling voor Europeesche ambtenaren, en sedert 1887 ook eene voor inlandsche ambtenaren. Het Koninklijk Besluit van 24 Augustus 1887, Indisch Staatsblad 1887 no. 192, stelde het pensioenreglement vast. En nu is het voor de inlandsche ambtenaren voordeeliger geregeld dan voor de Europeesche. Welk voordeel er nu voor den inlandschen ambtenaar die Christen is in gelegen kan zijn deel te nemen aan het pensioen-fonds voor de Europeesche ambtenaren wordt niet aangetoond. Veeleer zou 't een materiëel nadeel voor hen opleveren.

Ik heb ietwat uitvoeriger bij de door den lieer van Nunen voorgestelde grondslagen kunnen stilstaan omdat die in bepaald opgenoemde punten zijn saamgevat. Eene bespreking van de beknopte toelichting er van of wat hiervoor moet doorgaan is wel niet mogelijk. Men zal dit begrijpen als ik daaruit alleen maar dit curiosum releveer: „In het Burgerlijk Wetboek van •30 April 1847 staat in de Algemeene Bepalingen van wetgeving op welke praeraisse de redeneering wordt voortgebouwd om ten slotte te verklaren : „Er is dus een groot onderscheid tusschen de wet van April 1847 en het Regeerings-Regleraent zooals dat is verklaard door Bijblad no. 1703 en de thans vigeerende praktijk." 3)!

1) eodem pag. 14 en 144. 2) eodem pag. 14, 264 cu 378. 3) Nota pagina 21.