lo. Schending, immers verkeerde toepassing van de artt. 284 en 285, in verband met art. 341 Inlandsch Reglement, door als wettige bewijsmiddelen, namelijk getuigenissen in den zin der wet, aan te nemen, de verklaringen van personen, die zonder onderscheid, volgens hun eigen mededeelingen, met den rekwirant, der alleen aan dezen ten laste gelegde feiten hadden gepleegd, en hem daarop, althans mede daarop, tot straf te veroordeelen ;

2o. Schending, immers verkeerde toepassing van art. 1 van Staatsblad 1874 no. 228, doordat de raad van justitie te Semarang den rekwirant, aan wien invoer van verboden opium was ten laste gelegd, daaraan ook schuldig heeft verklaard, zulks door feiten als bewezen aan te nemen, waaruit alleen volgt dat hij heeft doen invoeren, en die dus niet anders dan medeplichtigheid aan invoer zouden kunnen medebrengen, welke medeplichtigheid echter niet door de wet wordt gekend;

O. wat het eerste middel betreft, dat dit niet opgaat; dat toch volgens art. 289 van het Inlandsch Reglement tot het geven van getuigenis in strafzaken allen bevoegd zijn verklaard, die daarvan niet zijn uitgesloten bij de artt. 265, 267 en 269 van dat Reglement, en dat nu de personen, door den eersten rechter als getuigen gehoord, niet door die artikelen worden uitgesloten, zoodat hunne verklaringen terecht als wettige bewijsmiddelen, dat is getuigenissen in den zin der wet, konden worden aangemerkt;

O. ten aanzitn van het tweede, dat dit eveneens niet opgaat, daar liet volgens algemeene beginselen van strafrecht geen onderscheid maakt, of men persoonlijk invoert, dan wel een ander daarvoor als werktuig gebruikt;

O. dat er ambtshalve geene gronden zijn voorgekomen, die zouden kunnen leiden tot vernietiging van het vonnis;

Gelet enz.; „

Rechtdoende,

Ontzegt den eisch in cassatie;

Veroordeelt den rekwirant in de kosten in cassatie gevallen.