maar ongeldig , ten aanzien van dat op de andere objecten verleend;

dat nu juist eischer bij dagvaarding alleen gesteld heeft, dat de handelingen van gedaagde onrechtmatig waren, voorzoover zij de inbeslaggenomen voorwerpen betroffen, omdat zij daarop niet de rechten had, die zij er op uitoefende, maar geenszins de ongeldigheid van het oogstverband gesustineerd heeft en in overeenstemming daarmede bij conclusie van antwoord op het verzoek tot vrijwaring ook beweerd heeft, dat het oogstverband slechts gedeeltelijk ongeldig is geweest en niet gegolden heeft, en het dus geheel in strijd hiermede zoude geweest zijn, de nietigverklaring der acte — dat is van het geheele verband — te vragen, iets waartoe zij trouwens ook geen recht zoude gehad hebben;

dat ten slotte nog beroep wordt gedaan op de — zooals beweerd wordt — uitgedrukte bedoeling van den wetgever, dat de rechten van den oogstverband nemer nooit schade mogen lijden tengevolge van omstandigheden, waarvan hij zich onmogelijk op de hoogte heeft kunnen stellen;

dat toegegeven wordt, dat de bedoeling van den wetgever zoo geweest kan zijn, dat sommige bepalingen daarvan het uitvloeisel zijn, en dat de mogelijkheid bestaat, dat een geldschieter in een geval ais het onderwerpelijke niet verkrijgt wat hij meende te zullen verkrijgen;

dat evenwel die bedoeling ten aanzien daarvan nooit is uitgedrukt, en dus, zooals boven reeds is gezegd, de regelen van het gemeene recht moeten gelden;

O. dat uit het bovenstaande volgt, dat de handelingen van gedaagde onrechtmatig geweest zijnde, de eisch moet worden toegewezen en een onderzoek naar het eerste sustenu van gedaagde overbodig is, maar dat ten overvloede nog moet opgemerkt worden, dat de handeling van gedaagde in elk geval onrechtmatig is geweest, ten aanzien van een gedeelte der inbeslaggenomen voorwerpen met name de meubelen in de beide kongsi-huizen aanwezig, daar een oogstverband op deze niet kan gevestigd worden, maar alleen op producten en ter bereiding daarvan bestemde ondernemingen en inrichtingen, inbegrepen